Methoden en resultaten Gedurende een opeenvolgende periode van 28 dagen stelden wij de diagnose apathische hyperthyreoïdie bij vier AA-patiënten (58 ± 7 jaar; twee mannen, twee vrouwen) die waren opgenomen op de cardiologische dienst van het Regionaal Medisch Centrum en bij één AA-patiënt (30-jarige man) die poliklinisch was doorverwezen naar de cardiologische kliniek. De evaluatie van deze patiënten bracht atriale aritmieën aan het licht (twee met atriumflutter/fibrillatie, van wie één in de afgelopen 2 jaar verscheidene cardioversies had ondergaan); congestief hartfalen (CHF; drie patiënten, van wie er twee in het recente verleden herhaaldelijk in het ziekenhuis waren opgenomen); of atypische pijn op de borst die epigastrisch ongemak bleek te zijn dat gepaard ging met aanhoudend braken (twee patiënten). Echocardiografisch bewijs van diastolische disfunctie werd gevonden bij vier patiënten en verminderde ejectiefractie (EF < 35%) bij twee. De serum TSH-spiegels waren onderdrukt (0,29 ± 0,2; normaal 0,34-5,6 μIU/mL), terwijl de thyroxinespiegels (11,1 ± 2,8; normaal 4,1-10,9 μg/dL) verhoogd waren bij twee of aan de bovenkant van het normale bereik bij de rest.