De grootste steekproef van vroege catarhines komt uit de Fayum depressie in het huidige Egypte. Tegenwoordig is dit gebied een dorre woestijn, maar tijdens het Oligoceen, zo’n 34 miljoen jaar geleden, was het een moerassig bos met een grote dichtheid aan oude primaten. Aegyptopithecus zeuxis was een kleine primaat, ongeveer 6 kg, met in wezen aapachtige tanden, waaronder brede platte snijtanden, lage kiezen met enigszins bolvormige hoektanden, en seksueel dimorfe hoektanden. Deze gebitskenmerken lijken meer op die van levende apen dan op die van apen uit de Oude Wereld, maar omdat de kenmerkende schaarkiezen van de cercopithecoïden later zijn geëvolueerd, vertegenwoordigt Aegyptopithecus waarschijnlijk de voorouderlijke toestand van alle catarhines. In tegenstelling tot de levende apen hadden de kiezen een brede extra ribbel, cingulum genaamd, rond de hoofdkiezen, waardoor het maaloppervlak van de tanden groter werd.
Het postcraniale skelet van Aegyptopithecus was in wezen aapachtig, met korte, niet-pensibele voorste ledematen en een staart. De schedel vertoonde veel kenmerken die bij latere hominoïden werden aangetroffen, waaronder sterke aanhechtingen van de temporalis-spieren, die bij de meeste individuen een lage sagittale kam vormden. De twee nog levende catarrhine superfamilies, de hominoïden en de cercopithecoiden, zijn mogelijk vóór of na het bestaan van Aegyptopithecus uit elkaar gegroeid. Aangezien Aegyptopithecus geen afgeleide gelijkenis vertoont met één van beide groepen, is het mogelijk dat hij sterk lijkt op de primitieve catarrhine lijn waaruit beide levende groepen zijn ontstaan, zelfs als hij een vroege hominoide of cercopithecoide voorstelt.
Meer over Aegyptopithecus