Andrei Voznesensky werd in 1933 in Moskou geboren. Hij behoorde tot een kleine groep dichters die grote bekendheid verwierf in de Sovjet-Unie tijdens de culturele “Chroesjtsjov Dooi”. Voznesensky gaf, samen met Jevgeni Jevtoesjenko, Bella Akhmadulina en anderen, vaak voordrachten en optredens van meerdere uren voor sportstadions vol toehoorders.
Hoewel hij Boris Pasternak op 14-jarige leeftijd schreef en met hem bevriend raakte, studeerde Voznesensky architectuur en bouwkunde totdat hij getuige was van een brand in het Instituut voor Architectuur in Moskou. Over de brand zou hij later zeggen: “Ik geloof in symbolen. Ik begreep dat de architectuur in mij was uitgebrand. Ik werd een dichter.” Voznesenky onderhield een gecompliceerde relatie met de Sovjet regering, waarbij hij vaak berispt werd en meestal harde repercussies vermeed. Raymond H. Anderson schreef in de New York Times: “De poëzie van de heer Voznesensky belichaamt de tegenslagen, successen en hoop van de post-Stalin decennia in Rusland. Zijn honderden subtiele, ironische en vernieuwende verzen weerspiegelden afwisselende perioden van rust en stress toen de heerschappij van de Communistische Partij stabiliseerde, verzwakte en vervolgens, in 1991, snel desintegreerde.”
Naast de wijdverbreide populariteit in Rusland, waaronder het feit dat verschillende gedichten werden omgezet in bekroonde popsongs, werd Voznesensky’s werk ook veel gelezen in de Verenigde Staten. Een selectie van zijn werk, vertaald door o.a. W.H. Auden, Stanley Kunitz, Richard Wilbur en William Jay Smith, verscheen in 1966 en hij toerde regelmatig door het land, vaak samen met Allen Ginsberg. In een inleiding bij een interview in 1980 zei de Paris Review: “Zijn naam duikt op in literaire tijdschriften terwijl zijn gezicht in modetijdschriften verschijnt. Hij is een legende in Rusland; hij wordt herkend op kleine vliegvelden in het Amerikaanse zuiden.” Hij overleed in Moskou in 2010.