De hysterie en behandeling van Anna O is een van de case studies die het nauwst geassocieerd wordt met de Oostenrijkse psychoanalyticus Sigmund Freud. Haar geval werd voor het eerst besproken in Studies on Hysteria (Freud and Breuer, 1895), een gezamenlijk werk gepubliceerd in 1895 door Freud en zijn vriend, Josef Breuer, een mede Oostenrijkse arts.1 Hoewel Anna O nauw geassocieerd wordt met Freud, wordt aangenomen dat hij haar nooit daadwerkelijk behandeld heeft – het was in feite Breuer die de patiënte zag. Het was in feite Breuer die de patiënte zag. Haar invloed had pas later invloed op Freuds werk toen Breuer haar geval aan hem doorgaf.
Anna O (Breuer en Freuds pseudoniem voor Bertha Pappenheim), werd geboren op 27 februari 1859 in Wenen, Oostenrijk als dochter van Siegmund en Recha Pappenheim. Haar familie hing het orthodoxe jodendom aan en was relatief bevoorrecht. Anna had een jongere broer, Wilhelm Pappenheim, en twee oudere zussen. In 1867, toen zij nog maar 8 jaar oud was, stierf haar zuster, Henriette, aan tuberculose.
De leeftijd en de maatschappij waarin Anna opgroeide beperkte de mogelijkheden van vrouwen en zij verliet de school om zich bezig te houden met vrijetijdsbesteding, zoals naaien, in plaats van haar opleiding voort te zetten.
In 1880 kreeg Anna’s vader tuberculose en Anna wijdde zich aan de zorg voor hem terwijl hij aan bed gekluisterd was. Helaas werd de ziekte van haar vader fataal en hij stierf in april van het volgende jaar. Maar terwijl hij ziek was, werd ook zijn dochter ziek, zij het met andere symptomen. Anna begon Josef Breuer te raadplegen voor de symptomen die met haar ziekte samenhingen.
Freud merkte op dat Anna vóór haar ziekte een gezond leven had geleid en intelligent was, met een actieve verbeelding, waarbij zij regelmatig dagdroomde terwijl zij huishoudelijke taken ondernam. Haar toewijding aan de zorg voor haar zieke vader begon echter zijn tol te eisen, tot een punt waarop Anna hem niet meer kon zien.
Stadia van Anna O’s ziekte
Breuer vatte de ziekte van Anna O samen in vier stadia:
- “Latente Incubatie”
Beginnend in juli 1880 en durend tot ongeveer 10 december van datzelfde jaar, begon Anna’s ziekte. Freud stelt dat bij andere patiënten de tekenen van de ziekte niet merkbaar zouden zijn, maar de uitzonderlijke symptomen die bij Anna werden gezien, leidden ertoe dat het duidelijk waarneembaar was voor anderen. - “Manifest Illness”
De symptomen zijn op hun hevigst. Anna begon te herstellen, maar dit werd onderbroken in april 1881, toen haar zieke vader overleed – een gebeurtenis die Anna zwaar trof. Op 7 juni 1881 werd ze uit bezorgdheid over haar zelfmoordneigingen overgeplaatst van de woning op de derde verdieping naar een huis in Wenen. - Intermittent Somnambulism
Tussen april en december 1881 wisselde Anna af tussen periodiek somnambulisme (slaapwandelen) en ogenschijnlijk normaal gedrag. - Herstel
Breuer beweert dat Anna na zijn behandeling een langzaam herstel van haar ziekte onderging dat duurde tot ongeveer juni 1882.
De symptomen die Anna zelf vertoonde waren zeer uiteenlopend, van een hoest tot gedragsgerelateerde symptomen waaronder slaapwandelen:
- Verlamming: Verlamming in Anna’s rechterarm en -been.
- Onwillekeurige oogbewegingen: waaronder gezichtsproblemen en, in december 1881, een scheelzien.
- Hydrophobia: een afkeer van voedsel en water (hydrophobia), waardoor Anna dagen achtereen niet kon drinken.
- Lethargie: Tegen de middag, ’s avonds slapen, maar daarna een tegenovergestelde, prikkelbare toestand. Tussen 11 december 1881 en 1 april van het volgende jaar was Anna aan bed gebonden.
- Taalmoeilijkheden: Halverwege een zin herhaalde Anna het laatste woord en pauzeerde voor ze de zin afmaakte. Als polyglot begon ze in verschillende talen te spreken, waaronder Engels tegen haar verzorgers, tot hun grote verwarring. Anna zelf was zich blijkbaar niet bewust van wat ze deed, en kon uiteindelijk twee weken niet spreken.
“Tormenting, Tormenting”
Uiteindelijk werd bij Anna hysterie vastgesteld, en bracht een groot deel van de dag door in een staat van angst, waarbij ze hallucinaties beleefde, zoals die van skeletten en zwarte slangen, mogelijk als gevolg van het zien van haar eigen haar. Overdag ontwaakte ze ook uit dutjes in een staat van onbehagen, huilend, “kwellend, kwellend”.
Na zonsondergang kwam Anna in een toestand van diepe hypnose. Freud merkte op dat, als zij ’s avonds in staat zou zijn de hallucinaties van de dag in haar trance-achtige toestand te beschrijven, zij normaal wakker zou kunnen worden en de rest van de avond meer op haar gemak zou doorbrengen.
Breuer’s Talking Cure
Omdat hij het voordeel zag dat het loslaten van angstige gedachten op Anna had, begon Breuer de behandeling met wat uiteindelijk zou worden omschreven als “praattherapie” (hij noemde Anna “schoorsteenvegen”) – dagelijks gesprekken voeren met zijn patiënte, met haar praten over haar problemen op zoek naar een psychologische basis voor de hysterie.
Anna’s gewoonte om verhalen te vertellen verschafte Breuer een intrigerend inzicht in haar gemoedstoestand. Deze sprookjesachtige verhalen deden hem denken aan het werk van Hans Christian Anderson, en waren over het algemeen van een ongelukkige aard. In veel van de verhalen die zij vertelde zat zij aan het bed van een zieke, een echo van Anna’s ervaring met de zorg voor haar vader.
Zij vertelde ook een droom met een soortgelijk onderwerp, waarin een zwarte slang de persoon in het bed benaderde. Anna voelde zich verlamd in de droom, en was niet in staat om de aan bed gekluisterde patiënt te beschermen tegen het schepsel. Freud concludeerde dat de verlamming die zij in werkelijkheid ervoer, verband hield met die welke zij in een angstige toestand tijdens de droom had ervaren.
Tijdens haar ontmoetingen met haar therapeut herinnerde Anna zich ook een gelegenheid toen zij jonger was en een glas water dronk. Ze herinnerde zich dat ze de hond van haar kindermeisje, die ze niet mocht, het glas zag naderen en er een slok uit nemen, waardoor ze een afkeer kreeg bij de gedachte dat ze haar glas met de hond zou delen. Breuer schreef deze traumatische ervaring toe aan haar onvermogen om water te drinken – Anna had eerder in haar leven een associatie gevormd tussen het water en de negatieve gebeurtenis.
Herstel en latere leven
Breuer en Freud geloofden dat door onbewuste angsten, zoals hallucinaties en traumatische ervaringen, onder de bewuste aandacht te brengen, Anna alle gerelateerde symptomen kon overwinnen. Na verloop van tijd hielden haar problemen op en herstelde ze geleidelijk. Ze kreeg een hond om voor te zorgen en ging zich bezighouden met liefdadigheidswerk om andere zieke mensen te helpen.
De ziekte van Bertha Pappenheim (Anna O) vormde een casus die van grote invloed zou zijn op de ideeën van Breuer en zijn collega, Sigmund Freud, in het bijzonder op diens psychodynamische benadering.
Anna’s behandeling leidde ertoe dat beiden de nadruk legden op de invloed van vroegere trauma’s en onbewuste ideeën op de bewuste geest, en gaf aanleiding tot het gebruik van “praattherapie”, samen met hypnose en regressie, om de mogelijke oorzaken van geestesziekten vast te stellen.
Later in haar leven werd Anna een prominente figuur in de feministische beweging in Oostenrijk en Duitsland, waarin zij na haar restrictieve opvoeding hartstochtelijk geloofde. Ze stichtte de Liga voor Joodse Vrouwen in 1904 en was een actief voorvechtster van de zaak tot ze stierf in 1936.