Archilochus, (gebloeid ca. 650 v. Chr., Paros ), dichter en soldaat, de vroegste Griekse schrijver van iambische, elegische en persoonlijke lyrische poëzie waarvan werken van enige omvang bewaard zijn gebleven. Uit de overgeleverde fragmenten van zijn werk blijkt dat hij een metrisch vernieuwer van het hoogste niveau was.
Archilochus’ vader was Telesicles, een welgestelde Parijzenaar die een kolonie stichtte op het eiland Thasos. Archilochus woonde zowel op Paros als op Thasos. Fragmenten van zijn poëzie vermelden de zonsverduistering van 6 april 648 v. Chr. en de rijkdom van de Lydische koning Gyges (c. 680-645 v. Chr.). De details van Archilochus’ leven zijn, in de oude biografische traditie, voor het grootste deel ontleend aan zijn gedichten – een onbetrouwbare bron omdat de gebeurtenissen die hij beschreef fictief kunnen zijn geweest of denkbeeldige personages of rituele situaties kunnen hebben betroffen.
Moderne ontdekkingen hebben echter het beeld dat in de gedichten wordt geschetst ondersteund. Twee inscripties gewijd aan Archilochus werden ontdekt in een heilig gebied op Paros; zij zijn genoemd, naar de mannen die ze wijdden, de Mnesiepes inscriptie (3e eeuw v. Chr.) en de Sosthenes inscriptie (1e eeuw v. Chr.). Archilochus’ zelfpresentatie werd al aan het eind van de 5e eeuw v. Chr. serieus genomen door de Atheense politicus en intellectueel Critias, die hem aan de kaak stelde omdat hij zich voordeed als de verarmde, ruziezoekende, vuilspuitende, wellustige zoon van een slavin. Sommige geleerden zijn van mening dat de Archilochus die in zijn gedichten wordt geportretteerd te schunnig is om echt te zijn.
Archilochus heeft waarschijnlijk als soldaat gediend. Volgens de oude overlevering vocht hij tegen Thraciërs op het vasteland bij Thasos en sneuvelde toen de Thasiërs vochten tegen soldaten van het eiland Naxos. In een beroemd gedicht vertelt Archilochus, zonder gêne of spijt, dat hij zijn schild in de strijd weggooide. (“Ik heb mijn leven gered. Wat kan mij mijn schild schelen? Naar de hel ermee! Ik koop wel een ander, net zo goed.”) Het motief van het achtergelaten schild duikt opnieuw op in de lyrische gedichten van Alcaeus en Anacreon, in een parodie van Aristophanes (Vrede), en in een geleerde variatie van de Latijnse dichter Horatius (Carmina).
Hoewel de waarheid moeilijk met zekerheid uit de gedichten en ander bewijsmateriaal valt op te maken, kan Archilochus onfatsoenlijk zijn geweest. Hij was in de oudheid vooral beroemd om zijn scherpe satire en woeste beschimpingen. Er werd gezegd dat een man genaamd Lycambes zijn dochter Neobule verloofde met de dichter en later het plan introk. In een papyrusfragment dat in 1974 werd gepubliceerd (de “Keulse Epode”) – het langst bewaarde stuk van de poëzie van Archilochus – vertelt een man, die blijkbaar de dichter zelf is, in afwisselend expliciete en hintende taal hoe hij de zuster van Neobule verleidde nadat hij Neobule zelf ruw had afgewezen. Volgens de oude verhalen pleegden Lycambes en zijn dochters zelfmoord, beschaamd door de felle spot van de dichter.
Archilochus was de eerste bekende Griekse dichter die gebruik maakte van het elegische couplet en verschillende iambische en trochaïsche maatsoorten, variërend van dimeter tot tetrameter, evenals epodes, lyrische maatsoorten, en asinarteta (een mengeling van verschillende maatsoorten). Hij was een meester in de Griekse taal en ging in enkele regels van Homerische formules naar de taal van het dagelijks leven. Hij was de eerste Europese auteur die persoonlijke ervaringen en gevoelens tot het hoofdonderwerp van zijn gedichten maakte: het beheerste gebruik van de persoonlijke stem in zijn verzen vormt een duidelijk verschil met andere overgeleverde Griekse verzen, die doorgaans meer formulaïsch en heroïsch zijn. Om zijn technische prestaties werd Archilochus zeer bewonderd door latere dichters, zoals Horatius, maar er was ook zware kritiek, vooral van moralistische aard, door schrijvers als de dichter Pindar (5e eeuw v. Chr.).