Arthur C. Clarke

Teruggekeerd uit de oorlog, kreeg Clarke eindelijk toestemming om zijn hogere studies voort te zetten nadat hij een beurs had gekregen om naar King’s College in Londen te gaan. In deze periode maakte hij ook weer contact met de British Interplanetary Society (waarvan hij enkele jaren voorzitter zou zijn) en zette hij zijn literaire inspanningen voort. Hij studeerde in 1948 cum laude af in wiskunde en natuurkunde en, op de grens tussen wetenschapper en auteur, begon hij snel naam te maken.

Terwijl hij werkte als assistent redacteur voor het tijdschrift Science Abstracts, publiceerde Clarke het non-fictie boek Interplanetary Flight (1950), waarin hij de mogelijkheden van ruimtereizen besprak. In 1951 verscheen zijn eerste lange roman, Prelude to Space, twee jaar later gevolgd door de science-fiction werken Against the Fall of Night en Childhood’s End (de laatste was Clarke’s eerste echte succes en werd uiteindelijk verfilmd in een tv-miniserie uit 2015). Hij won zijn eerste Hugo Award in 1956 voor zijn korte verhaal “The Star.”

Clarke’s schrijven won hem aanzien als romanschrijver en bracht hem bekendheid als een revolutionair denker. Hij werd vaak geraadpleegd door leden van de wetenschappelijke gemeenschap, werkte samen met Amerikaanse wetenschappers om ruimtevaartuigen te helpen ontwerpen en hielp bij de ontwikkeling van satellieten voor meteorologische toepassingen.

Early Works

Tussen al zijn buitenaardse activiteiten door, begon Clarke in het midden van de jaren vijftig een interesse te ontwikkelen in onderzeese werelden. In 1956 verhuisde hij naar Sri Lanka, waar hij zich eerst vestigde in de kustplaats Unawatuna en later naar Colombo verhuisde. Clarke woonde de rest van zijn leven in Sri Lanka en werd een bekwaam duiker. Hij fotografeerde regionale riffen en ontdekte zelfs de onderwaterruïnes van een oude tempel. Hij documenteerde zijn duikervaringen in werken als The Coast of Coral (1956) en The Reefs of Taprobane (1957). Hij gebruikte zijn expertise ook om het toerismebedrijf Underwater Safaris op te starten.

Clarke’s lot was echter nog steeds sterk verbonden met de ruimte. Nadat hij werd getroffen door polio, die zijn mobiliteit beperkte, richtte hij zijn aandacht weer op de sterren. In de jaren zestig zag Clarke enkele van zijn belangrijkste projecten tot bloei komen. In 1962 publiceerde hij Profiles of the Future, waarin hij voorspellingen deed over uitvindingen tot het jaar 2100, en in 1963 kende het Franklin Institute hem de Ballantine-prijs toe voor zijn bijdragen aan de satelliettechnologie. Die eer werd het jaar daarop onderstreept toen de Syncom 3 satelliet de Olympische Zomerspelen in Japan uitzond naar de Verenigde Staten.

‘2001: A Space Odyssey’ and Other Books

Clarke’s groeiende reputatie als expert in alles wat met de ruimte te maken heeft, leidde tot de samenwerking waarvoor hij misschien wel het meest bekend is. In 1964 begon Clarke met regisseur Stanley Kubrick te werken aan een verfilming van zijn korte verhaal “The Sentinel” uit 1951. Het zou uitgroeien tot de in 1968 door Kubrick geregisseerde klassieker 2001: A Space Odyssey, algemeen beschouwd als een van de beste films ooit gemaakt. Clarke en Kubrick ontvingen een Academy Award nominatie voor hun script en werkten ook samen aan de ontwikkeling van het verhaal tot een roman die in datzelfde jaar werd gepubliceerd. Clarke volgde later met de literaire vervolgen 2010: Odyssey Two (gepubliceerd in 1982 en bewerkt tot een film in 1984), 2061: Odyssey Three (1987) en 3001: The Final Odyssey (1997).

Plaats een reactie