Soorten broomgras in West-Australië
Grote broom (Bromus diandrus var. diandrus en B. diandrus var. rigidus, voorheen bekend als B. rigidus) is een wijdverbreid grasonkruid (Poaceae-familie) in de tarwegordel en de kustgebieden van West-Australië. Deze soort komt algemeen voor op landbouwvelden, verstoorde gebieden en inheemse vegetatie. Er zijn nog zeven andere (minder algemene) soorten broomgras in WA, waaronder B. alopecuros (gedraaide aal), B. catharticus (prairiegras), B. hordeaceus (zachte broom), B. japonicas (Japanse broom), B. arenarius (zandbroom), B. madritensis (Madrileense broom) en B. rubens (rode broom). Onkruidsoorten binnen het geslacht Bromus staan gezamenlijk bekend als broomgras. Andere algemene namen van broomgras zijn rietgras, speergras, reuzenbroom, jabbers en Kingston-gras. Hoewel deze pagina zich richt op reuzenbroom, kunnen de hieronder besproken bestrijdingsmaatregelen worden toegepast op alle soorten broomgras in WA.
Biologie en ecologie van broomgras
Dit eenjarige grasonkruid komt voor in gebieden met >250 mm neerslag en een gemiddelde julitemperatuur <15°C. Het komt meer voor in akkerbouw- dan in weidevelden. Broomgras heeft een voorkeur voor zand- en leembodems en kan zure of alkalische omstandigheden verdragen. Dit onkruid komt vaker voor in paddocks waar vaak graangewassen worden verbouwd.
Grote broompopulaties kunnen 600-3000 zaden per vierkante meter (zaden/m2) produceren (gemiddeld 1000 zaden/m2). Deze zaden hebben een aanvankelijke na-rijping rustperiode, die tijdens de zomerperiode wordt vrijgegeven. Tegen het begin van het daaropvolgende herfst-/wintergroeiseizoen zal echter 85-90% van de zaden kiemen als reactie op voldoende regenval.
De hoogste kiemkracht van groot broom treedt op als de zaden binnen 50-100 mm worden begraven, terwijl de kiemkracht <1% bedraagt als de zaden op of onder 150 mm worden begraven. Bij minimale grondbewerking, waarbij de zaden meestal dicht bij het bodemoppervlak liggen, zullen de meeste overlevende zaden dus kiemen in het jaar na de zaadproductie. De zaden die niet ontkiemen, verliezen hun levensvatbaarheid na 6-24 maanden in de bodem. Een klein deel van de zaadbank in de bodem kan tot drie jaar lang levensvatbaar blijven. De persistentie van dit onkruid is eerder te danken aan de jaarlijkse zaadaanvulling dan aan de overdracht van zaad in de bodem van jaar tot jaar. Het voorkomen van zaadzetting in één jaar zal de populatie dus drastisch verminderen.
Rigid brome gras komt vaker voor in de noordelijke tarwegordel, omdat het zijn levenscyclus kan voltooien in het kortere groeiseizoen. Sommige populaties kunnen later in het seizoen opkomen, waardoor ze herbiciden aan het begin van het groeiseizoen kunnen vermijden. Bovendien werpen deze planten een groter deel van hun zaad af vóór de oogst, waardoor het moeilijk is de zaden te verwijderen/vernietigen bij de oogst of te doden door verbranding in de wiers.