Relatie tot opvattingen over een driedelige kosmos
In de bijbelse, hellenistische (Grieks-Romeinse cultuur) en islamitische denkwereld was het aardse rijk een wereld waarin de mens beperkt werd door de factoren tijd, ruimte, en oorzaak en gevolg. Het celestiale rijk, doorgaans bestaande uit zeven hemelen of sferen gedomineerd door de zeven toen bekende planeten, was het rijk van het goddelijke en het spirituele. Het subterrestriale rijk was het gebied van de chaos en de spirituele krachten van de duisternis. Op het hoogste niveau van de hemelse sfeer was het ultieme van het heilige of heilige: b.v, Jahweh, de God van het Judaïsme, wiens naam zo heilig was dat hij niet eens uitgesproken mocht worden; Bythos, het onkenbare begin voorbij het begin van de gnostiek; de hemelse Vader van het Christendom, bekend door zijn Logos (het goddelijke Woord, of de Rede, Jezus Christus); en Allah, de machtige, de almachtige, en de verheven God van de Islam.
Om het doel en de bestemming van de mensen – de hoogste wezens van het aardse rijk – te openbaren, stelde het ultieme van de hemelse sfeer de mensen, volgens dergelijke opvattingen, in staat om tot kennis te komen over wie zij zijn, wat hun oorsprong is, en wat hun bestemming is door middel van hemelse boodschappers – engelen. De boodschap, of openbaring, was gewoonlijk gericht op de identiteit van de bron van de openbaring – d.w.z. het ultieme wezen – en op de bestemming van de mensen, afhankelijk van hun antwoord. Vanwege een kosmische breuk in de hemelse sfeer voorafgaand aan de schepping van de wereld of de aankondiging van de openbaring, kunnen engelen, afhankelijk van hun relatie tot de Schepper, proberen mensen te misleiden met een valse openbaring of om de waarheid over de ware aard (of identiteit), oorsprong en bestemming van de mens te onthullen. Engelen die trachten de boodschap van het ultieme hemelse wezen te verdraaien om mensen in verwarring te brengen over hun huidige grenssituatie als aardse wezens of hun bestemming als bovenaardse wezens zijn kwaadwillig in functie – hoewel zij niet altijd demonen worden genoemd. Tot deze kwaadaardige engelen behoren de Duivel van het Christendom en het Jodendom en Iblīs (de Duivel) van de Islam, die in de vorm van een slang in het Bijbelse verhaal over de Hof van Eden – volgens latere interpretaties van het verhaal – probeerde het begrip van de mensheid van zijn schepselachtige grenzen, of beperkingen, te verstoren. Hij deed dit door Adam en Eva te verleiden van de vrucht van de boom der kennis van goed en kwaad te eten, opdat zij zouden worden als God (of de goddelijke wezens van het hemelse hof). In het Zoroastrisme probeerde de Boze Geest (Angra Mainyu, later Ahriman) – door middel van ondergeschikte geesten zoals de Boze Geest, de Leugen, en Trots – de aardse mens te misleiden zodat hij een onderaards lot zou kiezen – een straf in een afgrond van vuur.
In de nasleep van de 16e-eeuwse Copernicaanse revolutie (gebaseerd op de theorieën van de Poolse astronoom Copernicus), waarbij de kijk van de mensheid op de kosmos radicaal werd veranderd – d.w.z, de aarde niet langer werd gezien als het centrum van de kosmos, maar slechts als een planeet van een zonnestelsel dat een zeer klein deel uitmaakt van een melkwegstelsel in een schijnbaar oneindig heelal – leken de concepten van engelen en demonen niet langer geschikt. De driedeling van de kosmos – de hemel boven, de aarde in het midden en de hel beneden – leek een anachronisme.
Met de opkomst van de moderne westerse psychologie en psychoanalytische studies in de 19e en 20e eeuw kregen de onderliggende principes van het geloof in engelen en demonen echter nieuwe betekenissen. Veel christelijke theologen vonden sommige concepten van de psychoanalyse nuttig bij het herinterpreteren van de betekenissen die ten grondslag lagen aan het primitieve en traditionele geloof in engelen en demonen. De driedelige kosmos werd gerethologiseerd in een driedelige structuur van de persoonlijkheid – het superego (de beperkende sociale regels die mensen in staat stellen om als sociale wezens te leven), het ego (de bewuste aspecten van het menselijk mentale leven), en het id, of libido (de psychische inhoud die verband houdt met de primitieve instincten van het lichaam, met name seks en agressie). Volgens deze herinterpretatie kunnen demonen dus worden gedefinieerd als projecties van de ongereguleerde driften van de mens, die hem dwingen alleen naar zijn eigen zelfzuchtige verlangens te handelen, zonder rekening te houden met de gevolgen daarvan voor andere mensen. Vanuit sociaal oogpunt zouden demonen ook kunnen worden gedefinieerd als de omgevings- en erfelijke krachten die mensen ertoe brengen te handelen, te denken en te spreken op een wijze die strijdig is met het welzijn van henzelf en hun gemeenschap. Een 20e-eeuwse Franse schrijver, Denis de Rougemont, beweerde in zijn boek La Part du Diable (1942; Het aandeel van de duivel) dat de duivel en de demonische krachten die de moderne wereld teisteren, goed gedocumenteerd kunnen worden in de terugkeer van de moderne maatschappij naar barbarij en onmenselijkheid. In de 2e eeuw ce wees Clement van Alexandrië, een christelijk filosofisch theoloog, in de richting van een psychologische interpretatie van demonische krachten door te stellen dat mensen vaak in de ban zijn van de innerlijke begeerten van hun passies en lichamelijke verlangens. De Freudiaanse “mythe” van de menselijke persoonlijkheid en andere psychologische studies gaven aldus de aanzet tot een nieuwe dimensie in de studie van engelen en demonen. De middeleeuwse iconografie, die engelen en demonen grafisch afbeeldde als hybride wezens die vaak zelfs de meest levendige verbeelding van de personen die hen bekeken, tartten, werd verdrongen door psychologische, psychoanalytische en moderne mythologische symboliek, gekoppeld aan theologische reflectie.