Chaconne

Chaconne, ook gespeld ciaconne, oorspronkelijk een vurige en suggestieve dans die omstreeks 1600 in Spanje verscheen en uiteindelijk zijn naam gaf aan een muziekvorm. Miguel de Cervantes, Francisco Gómez de Quevedo, en andere hedendaagse schrijvers impliceren een Mexicaanse oorsprong. De dans, die schijnbaar door een paar of door een vrouw alleen met castagnetten werd gedanst, verspreidde zich al snel naar Italië, waar het, net als in Spanje, als onfatsoenlijk werd beschouwd. In de 17e eeuw won een ingetogen versie aan het Franse hof aan populariteit; het kwam vaak voor in het toneelwerk van Jean-Baptiste Lully.

Step from the chaconne, gravure door H. Fletcher, uit Kellom Tomlinson's The Art of Dancing, 1735
Step from the chaconne, gravure door H. Fletcher, uit Kellom Tomlinson’s The Art of Dancing, 1735

Courtesy of the Victoria and Albert Museum, London

De muzikale vorm van de chaconne is een doorlopende variatie, meestal in drievoudige maatsoort en in majeur; ze wordt meestal gekenmerkt door een korte, zich herhalende baslijn of harmonische progressie. De chaconnevorm, die lijkt op die van de passacaglia, werd gebruikt door componisten in de barokperiode en later. In de 17e eeuw bestempelden Franse componisten vaak chaconne-stukken in rondeau-vorm, d.w.z. met refrein (R) dat voor, na en tussen contrasterende passages of coupletten terugkeert (R A R B R C R, enz.). Johann Sebastian Bachs “Chaconne” uit de Partita in D mineur voor viool zonder begeleiding is een voorbeeld van meesterlijk gebruik van de chaconne als variatievorm. De klavecimbelmuziek van François Couperin bevat veel chaconnes en rondeau, zoals “La Favorite”. Latere componisten bliezen de vorm nieuw leven in, onder wie Johannes Brahms in het laatste deel van zijn Symfonie nr. 4 (1885) en Benjamin Britten in zijn Strijkkwartet nr. 2 (1945).

Plaats een reactie