Pico della MirandolaEdit
Met Giovanni Pico della Mirandola (1463-1494), een leerling van Marsilio Ficino aan diens Florentijnse Academie, was een van de eersten die aspecten van de Kabbala buiten uitsluitend Joodse kringen propageerde. Zijn syncretische wereldbeeld combineerde Platonisme, Neoplatonisme, Aristotelianisme, Hermeticisme en Kabbalah.
Mirandola’s werk over Kabbalah werd verder ontwikkeld door Athanasius Kircher (1602-1680), een Jezuïetenpriester, Hermeticus en polymath; in 1652 schreef Kircher over het onderwerp in Oedipus Aegyptiacus.
Johann ReuchlinEdit
Johann Reuchlin, een katholieke humanist (1455-1522), was “de belangrijkste volgeling van Pico”. Zijn belangrijkste bronnen voor Kabbalah waren Menahem Recanati (Commentaar op de Torah, Commentaar op de Dagelijkse Gebeden) en Joseph Gikatilla (Sha’are Orah, Ginnat ‘Egoz). Reuchlin stelde dat de menselijke geschiedenis in drie periodes verdeeld is: een natuurlijke periode waarin God Zich openbaarde als Shaddai (שדי), de periode van de Torah waarin God “Zich aan Mozes openbaarde door de vier-letterige naam van het Tetragrammaton” (יהוה), en de periode van de Christelijke geestelijke heerschappij over de aarde die in het Christendom bekend staat als “de verlossing”. Er werd beweerd dat de vijf-letter naam geassocieerd met deze periode een gewijzigde versie is van het tetragrammaton met de extra letter shin (ש).
Deze naam, Yahshuah (יהשוה voor ‘Jezus’), is ook bekend als het pentagrammaton. Het is een poging van christelijke theologen om de naam van de christelijke godheid te lezen in de onuitgesproken naam van de Joodse God. Het eerste van Reuchlins twee boeken over Kabbalah, De verbo mirifico, “spreekt over de naam van Jezus afgeleid van het tetragrammaton”. Zijn tweede boek, De arte cabalistica, is “een bredere, meer geïnformeerde excursie in verschillende kabbalistische zorgen”.
Francesco GiorgiEdit
Francesco Giorgi, (1467-1540) was een Venetiaanse Franciscaner broeder en “is beschouwd als een centrale figuur in de zestiende-eeuwse christelijke Kabbala, zowel door zijn tijdgenoten als door moderne geleerden”. Volgens Giulio Busi was hij de belangrijkste christelijke Kabbalist na de stichter Giovanni Pico della Mirandola. Zijn, De harmonia mundi, was “een massief en merkwaardig boek, alles Hermetisch, Platonisch, kabbalistisch, en Pinchiaans”.
Paolo RiccioEdit
Paolo Riccio (1506-1541) “verenigde de verspreide dogma’s van de Christelijke Cabala in een intern consistent systeem”, gebaseerd op Pico en Reuchlin en daaraan “toegevoegd door een originele synthese van kabbalistische en Christelijke bronnen”.
Balthasar WaltherEdit
Balthasar Walther, (1558 – vóór 1630), was een Silezische arts. In 1598-1599 ondernam Walther een pelgrimstocht naar het Heilige Land om zich de fijne kneepjes van de Kabbala en de Joodse mystiek eigen te maken bij groepen in Safed en elders, onder meer bij de volgelingen van Isaac Luria. Hij volgde echter niet de leer van deze Joodse autoriteiten, maar gebruikte zijn kennis later voor christelijke theologische doeleinden. Ondanks zijn bewering dat hij zes jaar op deze reizen heeft doorgebracht, blijkt dat hij slechts enkele kortere reizen heeft gemaakt. Walther zelf heeft geen belangrijke werken van christelijke Kabbalah geschreven, maar onderhield een omvangrijke manuscriptverzameling van magische en kabbalistische werken. Zijn betekenis voor de geschiedenis van de christelijke Kabbala is dat zijn ideeën en leerstellingen een diepgaande invloed uitoefenden op het werk van de Duitse theosoof Jakob Böhme, in het bijzonder Böhme’s Veertig Vragen over de Ziel (ca. 1621).
Athanasius KircherEdit
De volgende eeuw bracht Athanasius Kircher voort, een Duitse Jezuïetenpriester, geleerde en polymath. Hij schreef uitvoerig over het onderwerp in 1652, en bracht verdere elementen zoals Orphisme en Egyptische mythologie in de mix in zijn werk, Oedipus Aegyptiacus. Het werd geïllustreerd door Kircher’s bewerking van de Boom des Levens. Kircher’s versie van de Levensboom wordt nog steeds gebruikt in de Westerse Kabbalah.
Sir Thomas BrowneEdit
De arts-filosoof Sir Thomas Browne (1605-82) wordt erkend als een van de weinige 17e eeuwse Engelse geleerden van de Kabbalah. Browne las Hebreeuws, bezat een exemplaar van Francesco Giorgio’s zeer invloedrijke werk over de christelijke Kabbalah De harmonia mundi totius (1525), en zinspeelde op de Kabbalah in zijn verhandeling The Garden of Cyrus en encyclopedie Pseudodoxia Epidemica, die in het Duits werd vertaald door de Hebreeuwse geleerde en promotor van de Kabbalah, Christian Knorr von Rosenroth.
Christian Knorr von RosenrothEdit
Christian Knorr von Rosenroth, (1636-1689), werd bekend als vertaler, annotator, en redacteur van Kabbalistische teksten; hij publiceerde de tweedelige Kabbala denudata (‘Kabbalah Unveiled’ 1677-78), “die vrijwel als enige de authentieke (Joodse) kabbala vertegenwoordigde voor christelijk Europa tot het midden van de negentiende eeuw”. De Kabbala denudata bevat Latijnse vertalingen van onder meer delen van de Zohar, Pardes Rimmonim van Moses Cordovero, Sha’ar ha-Shamayim en Beit Elohim van Abraham Cohen de Herrera, Sefer ha-Gilgulim (een Luriaans traktaat toegeschreven aan Hayyim Vital), met commentaren van Knorr von Rosenroth en Henry More; sommige latere edities bevatten een samenvatting van de christelijke Kabbala (Adumbratio Kabbalæ Christianæ) door F. M. van Helmont.
Johan KemperEdit
Johan Kemper (1670-1716) was een Hebreeuwse leraar, wiens ambtstermijn aan de Universiteit van Uppsala duurde van 1697 tot 1716. Hij was waarschijnlijk de Hebreeuwse leraar van Emanuel Swedenborg.
Kemper, vroeger bekend als Mozes ben Aaron van Krakau, was een bekeerling van het Judaïsme tot het Lutherdanisme. Tijdens zijn verblijf in Uppsala schreef hij zijn driedelige werk over de Zohar, getiteld Matteh Mosche (‘De staf van Mozes’). Daarin trachtte hij aan te tonen dat de Zohar de christelijke leer van de Drie-eenheid bevatte.