In 27 v.Chr. zou de noordelijke kolos door een grote aardbeving zijn verbrijzeld, waarbij hij vanaf zijn middel in elkaar stortte en de onderste helft barstte. Na de breuk zou de overblijvende onderste helft van dit beeld bij verschillende gelegenheden “zingen” – altijd binnen een uur of twee voor zonsopgang, meestal vlak bij zonsopgang. Het geluid werd het vaakst gemeld in februari of maart, maar dit is waarschijnlijk meer een weerspiegeling van het toeristenseizoen dan van een echt patroon. Het vroegste verslag in de literatuur is dat van de Griekse historicus en geograaf Strabo, die beweerde het geluid te hebben gehoord tijdens een bezoek in 20 voor Christus, toen het blijkbaar al algemeen bekend was. De beschrijving varieerde; Strabo zei dat het klonk “als een slag”, Pausanias vergeleek het met “het breken van de snaar van een lier”, maar het werd ook beschreven als het slaan van koper of fluiten. Andere oude bronnen zijn Plinius (niet uit eigen ervaring, maar hij verzamelde andere verslagen), Pausanias, Tacitus, Philostratus en Juvenal. Bovendien zijn op de sokkel van het beeld ongeveer 90 inscripties bewaard gebleven van toeristen uit die tijd die meldden of zij het geluid al dan niet hadden gehoord.
De legende van de “Zingende Memnon”, het geluk dat het horen ervan zou brengen, en de reputatie van de orakelende krachten van het beeld werden ook buiten Egypte bekend, en een constante stroom bezoekers, waaronder verscheidene Romeinse keizers, kwam zich over de beelden verwonderen. De laatste betrouwbare vermelding van het geluid dateert uit 196. Iets later in de Romeinse tijd werden de bovenste lagen zandsteen toegevoegd (de originele resten van de bovenste helft zijn nooit teruggevonden); de datum van deze reconstructie is onbekend, maar de plaatselijke traditie plaatst het rond 199, en schrijft het toe aan de Romeinse keizer Septimius Severus in een poging om in de gunst te komen bij het orakel (het is bekend dat hij het beeld bezocht, maar het geluid niet hoorde).
Verschillende verklaringen zijn gegeven voor het fenomeen; deze zijn van tweeërlei aard: natuurlijk of door de mens veroorzaakt. Strabo zelf was blijkbaar te ver weg om de aard ervan te kunnen vaststellen: hij meldde dat hij niet kon bepalen of het afkomstig was van de sokkel, het verbrijzelde bovengedeelte, of “de mensen die rond de sokkel stonden”. Indien het een natuurlijk geluid was, werd het waarschijnlijk veroorzaakt door stijgende temperaturen en de verdamping van dauw in de poreuze rots. Soortgelijke geluiden, hoewel veel zeldzamer, zijn gehoord van enkele andere Egyptische monumenten (Karnak is de gebruikelijke plaats voor modernere rapporten). Misschien is het meest overtuigende argument tegen het feit dat het het resultaat is van menselijk handelen, dat het ophield, waarschijnlijk door het toegevoegde gewicht van de gereconstrueerde bovenste lagen.
Een paar vermeldingen van het geluid in de vroegmoderne tijd (eind 18e en begin 19e eeuw) lijken bedrog te zijn, hetzij door de schrijvers, hetzij misschien door plaatselijke bewoners die het verschijnsel in stand hielden.
De “Vocal Memnon” figureert prominent in een scène van Henrik Ibsen’s Peer Gynt.
Ze duiken ook op in Oscar Wilde’s sprookje “The Happy Prince.”