Columella (gastropode)

De columella (wat “zuiltje” betekent) of (in oudere teksten) pilaar is een centraal anatomisch kenmerk van een opgerold slakkenhuis, een gastropode schelp. De columella is als structuur vaak alleen duidelijk zichtbaar wanneer de schelp wordt gebroken, verticaal doormidden wordt gesneden, of als een röntgenfoto wordt bekeken.

Een röntgenopname van een schelp van een mariene “triton”-slak, Charonia, waarop de enigszins kronkelige lijn van de centrale columella te zien is, De columella loopt van de top van de schelp tot het midden van de onderzijde van de schelp, of tot het uiteinde van het sifonale kanaal bij schelpen met een sifonaal kanaal. Als een slakkenhuis wordt gezien als een kegel van schildachtig materiaal die om een centrale as is gewikkeld, dan valt de columella ruimtelijk min of meer samen met de centrale as van het slakkenhuis. Bij schelpen die een navel hebben, is de columella een holle structuur.

De columella van sommige groepen schelpen van gastropoden kan een aantal plooien of vouwen hebben (de columellaire plooi, vlechten of plicae), die meestal zichtbaar zijn als men naar de binnenlip in de opening van de schelp kijkt. Deze plooien kunnen breed of smal, opvallend of subtiel zijn. Deze kenmerken van de columella zijn vaak nuttig bij het identificeren van de familie, het geslacht, of de soort van de gastropode.

Het oppervlak van de columella wordt de columellaire wand genoemd. Het columellair eelt is een gladde, kalkhoudende verdikking, afgescheiden door de mantel, die zich uitstrekt over het columellaire gebied. De columellaire lip, het zichtbare deel van de columella, is het onderste deel van de binnenlip en bevindt zich dicht bij de oprolas. Een columellaire tand is een verhoogde projectie op de binnenlip van een columella in de richting van de opening.

Schelp van Helix pomatia waarvan een deel van de schelp is verwijderd; (4) de columella

Plaats een reactie