Correlatiemethode

Een techniek die wordt gebruikt om de waarschijnlijkheid te meten dat twee gedragingen met elkaar in verband staan.

Psychologen zijn vaak geïnteresseerd in de vraag of twee gedragingen de neiging hebben om samen voor te komen. Een van de middelen om dit te beoordelen is het gebruik van correlaties. Soms zijn twee metingen zo met elkaar verbonden dat wanneer de waarde van de een toeneemt, de waarde van de ander ook toeneemt – een positieve correlatie. Anderzijds kan de ene waarde systematisch toenemen als de andere afneemt – een negatieve correlatie.

Bij voorbeeld, het aantal juiste antwoorden op een proefwerk van een student is over het algemeen positief gerelateerd aan het aantal uren dat aan studie is besteed. Studenten die meer goede antwoorden geven, hebben meer uren besteed aan studie; evenzo komen minder goede antwoorden voor bij minder uren besteed aan studie.

Ook zou men kunnen nagaan of het aantal foute antwoorden op een test samenhangt met de studietijd. Dit patroon zal waarschijnlijk een negatieve correlatie opleveren: een groter aantal foute antwoorden gaat samen met minder studietijd. Dat wil zeggen, de waarde van de ene variabele neemt toe (foute antwoorden) naarmate de andere afneemt (uren besteed aan studie).

Correlaties maken het mogelijk te beoordelen of twee variabelen systematisch samenhangen binnen een groep individuen. Een enkele persoon kan gedrag vertonen dat verschilt van het grootste deel van de rest van de groep. Een bepaalde student kan bijvoorbeeld vele uren studeren en toch niet goed presteren op een test. Dit betekent niet dat studietijd en testcijfers niet samenhangen; het betekent alleen dat er uitzonderingen bestaan voor individuen, zelfs als de rest van de groep voorspelbaar is.

Het is belangrijk om te onthouden dat correlationele benaderingen ons niet in staat stellen om uitspraken te doen over oorzakelijkheid. Zo hoeft meer studietijd niet noodzakelijkerwijs tot hogere cijfers te leiden. Studenten die in een bepaald onderwerp geïnteresseerd zijn, doen het beter vanwege hun belangstelling; zij studeren ook meer omdat zij de stof leuk vinden. Het is mogelijk dat hun belangstelling belangrijker is dan de studietijd. Een van de beperkingen van de correlationele methode is dat, hoewel de ene variabele (zoals studietijd) een oorzakelijke rol kan spelen op de andere (zoals toetsscores), men dat niet zeker weet omdat een andere belangrijke factor (zoals belangstelling voor de stof) het belangrijkste element kan zijn dat samenhangt met zowel meer studietijd als hogere toetsscores. Wanneer een derde element verantwoordelijk is voor beide variabelen (toename in studietijd en toename in cijfers), noemen psychologen dit het derde-variabele-probleem.

De Britse wetenschapper Sir Francis Galton ontwikkelde het concept van de correlationele methode. De Britse statisticus Karl Pearson (1857-1936) werkte de wiskundige formulering uit. Er zijn verschillende soorten correlaties; de meest gebruikte wordt de Pearson Product-Moment Correlatie genoemd.

Zie ook Onderzoeksmethodologie; Wetenschappelijke methode

Plaats een reactie