Seksueel misbruik tijdens de kindertijd (CSA) is een extreem traumatische gebeurtenis die gepaard gaat met tal van langdurige moeilijkheden en symptomen (o.a. Herman, 1992). Deze omvatten onder andere de belemmering van interpersoonlijke basisstructuren van gehechtheid (Rumstein-McKean & Hunsley, 2001), evenals de stoornis van mentale integratie die zich manifesteert in dissociatie (Van Den Bosch et al., 2003). Theoretisch zijn gehechtheidsonzekerheid en dissociatie nauw met elkaar verbonden, omdat dissociatie ontstaat als een manier om de conflicterende gehechtheidseisen van het misbruikte kind op te lossen (bijv. Liotti, 1992). Desalniettemin blijft de directionaliteit van de associatie tussen gehechtheidsonzekerheid en dissociatie tijdens de behandeling van volwassen CSA-overlevenden grotendeels ononderzocht. Om in deze leemte te voorzien, werden in deze prospectieve studie vrouwelijke volwassen overlevers van CSA geëvalueerd die ambulant waren in vier behandelingscentra in Denemarken (n=407), bij aanvang van de behandeling (T1), 6 maanden na aanvang van de behandeling (T2) en 12 maanden na aanvang van de behandeling (T3). De resultaten toonden aan dat zowel gehechtheidsonzekerheid als dissociatie verminderden in de loop van de behandeling. Verhoogde gehechtheidsonzekerheid was geassocieerd met verhoogde dissociatie op elk van de metingen. Bovendien was er een wederkerige associatie tussen gehechtheidsvermijding en dissociatie tijdens de behandeling. Lage niveaus van gehechtheidsvermijding voorspelden een afname in dissociatie en vice versa. De bevindingen suggereren dat behandeling een cyclus van genezing creëert waarin herstel van gehechtheid re-integratie bevordert, die op zijn beurt het herstel van gehechtheid verdiept.