De schipbreuk van de Amoco Cadiz supertanker op de rotsen van de Bretonse kust in Frankrijk (maart, 1978) was één van de meest rampzalige olielozingen ooit geregistreerd. De in het mariene milieu geloosde ruwe olie was lichte petroleum. De verspreiding en de evolutie van de olieverontreiniging in het mariene milieu werden onderzocht. Chemisch onderzoek beperkte zich tot een globale schatting van het oliegehalte om het belang en de omvang van de verontreiniging aan de oppervlakte, in de waterkolom en in het sediment te beoordelen. UV-fluorescentiespectroscopie werd gebruikt om olie op te sporen in de zeewatermonsters en IR-spectrofotometrie werd gebruikt om de sedimentmonsters te analyseren. De koolwaterstofconcentraties in het zeewater varieerden van 0,5 μg/1 tot meer dan 100 μg/1. De olievervuiling heeft een zeer groot deel van het westelijk deel van het Kanaal aangetast. De verspreiding van de koolwaterstoffen in de waterkolom werd waargenomen. De evolutie van de verontreiniging van het zeewater werd gevolgd, en de halfwaardetijd van de koolwaterstoffen in het ondergrondse water bleek in verschillende gebieden tussen 11 en 28 dagen te bedragen. Een maand na de ramp waren de mariene sedimenten verontreinigd in de gebieden die door de drijvende olievlekken waren bereikt. De hoogste accumulatie van petroleum in de sedimenten bevond zich in de beschutte kustgebieden. Het natuurlijke decontaminatieproces bleek verband te houden met de aard van het sediment en het energieniveau van de geografische zone.