Verschillende soorten vertonen verschillende wijzen van foetale ontwikkeling en dracht. Alle soorten hebben echter interne bevruchting als kenmerk. Eierleggende Carcharhiniformes leggen eieren, die worden gevoed met de voedzame dooier in het ei.
De moeder legt haar eieren op plaatsen die relatief veilig zijn voor predatoren, maar zorgt niet voor de eieren of voor de jongen als ze eenmaal uit het ei zijn. Levendbarende soorten zijn vergelijkbaar met mensen in die zin dat de foetussen worden gevoed via een placenta en levend en goed ontwikkeld ter wereld komen. Bij levendbarende Carcharhiniformes worden de eieren in de moeder uitgebroed, waarna deze jongen in de eileider verder worden gevoed tot zij voldoende ontwikkeld zijn om levend ter wereld te komen.
Hoewel de meeste haaien van deze groep de voorkeur geven aan zoutwater- en oceaanmilieus, zijn er verscheidene soorten die in estuaria en zelfs zoetwaterhabitats leven. Evenzo divers zijn ze te vinden in de ondiepe kustwateren of in de open gebieden van de meest uitgestrekte oceanen. In het algemeen geven zij de voorkeur aan de meer gematigde wateren van de drie grote oceanen (d.w.z. de Atlantische, de Stille en de Indische Oceaan).