Taal kan een venster op de cultuur zijn: door Oud-Engelse woorden te bestuderen, kunnen we een inzicht krijgen in hoe de Angelsaksen de wereld om hen heen zagen. In deze blogpost staan Oudengelse woorden voor vingers, varkens, ouderdom en woede. Alle woordwolken zijn gemaakt met www.tagul.com. Informatie over Oud-Engelse woorden is afkomstig uit de Thesaurus of Old English.
Old English words and Anglo-Saxon worldviews
Een Sutton Hoo helm gemaakt van Oud-Engelse woorden. Gemaakt met tagul.com
Om de cultuur van de Angelsaksen te bestuderen, richten geleerden zich in de eerste plaats tot archeologie, geschiedenis, literatuur en kunst. Taal kan echter ook een waardevolle bron zijn voor culturele analyse, zoals de beroemde taalkundige Edward Sapir heeft opgemerkt:
Vocabulaire is een zeer gevoelige index van de cultuur van een volk en veranderingen in de betekenis, het verlies van oude woorden, het ontstaan en ontlenen van nieuwe woorden zijn allemaal afhankelijk van de geschiedenis van de cultuur zelf. Talen verschillen sterk in de aard van hun woordenschat. Onderscheidingen die voor ons onvermijdelijk lijken, kunnen volkomen genegeerd worden in talen die een heel ander soort cultuur weerspiegelen, terwijl deze op hun beurt aandringen op onderscheidingen die voor ons allesbehalve onbegrijpelijk zijn. (Sapir 1951)
Met andere woorden, de woordenschat weerspiegelt de cultuur. Oud-Engelse woorden als gafol-fisc ’tribuutvis’, cēapcniht ‘gekochte knecht’, þri-milce-mōnaþ ‘mei; lit. drie-melk-maand’, tonen aan dat de Angelsaksen tribuut in vis konden betalen, knechten konden kopen en hun koeien in mei driemaal per dag konden melken. Evenzo onthult de etymologie van de Oudengelse woorden voor heer, dame, dienaar en slaaf traditionele (misschien pre-Angelsaksische) rolpatronen, in een huishouden dat op brood was gebaseerd:
hlāford ‘heer’ (< *hlāf-weard ‘bewaker van het brood’)
hlǣfdige ‘dame, vrouw’ (< *hlāf-dige ‘kneder van het brood’)
hlāfǣta ‘afhankelijke, dienaar’ (< *hlāf-ǣta ‘eter van het brood’)
hlāfbrytta ‘slaaf’ (< *hlāf-brytta ‘uitdeler van het brood’)
In deze blogpost zal ik een vluchtige blik werpen op vier ‘semantische velden’ (vingers, woede, ouderdom en varkens) om na te gaan wat sommige Oudengelse woorden ons kunnen vertellen over de Angelsaksische cultuur.
Filologisch vinger-eten
Old Engels vinger-hand. Gemaakt met tagul.com
De namen die we aan onze vingers geven, verraden duidelijk wat we met die vingers doen: aan onze ringvinger dragen we onze ringen en met onze wijsvinger ‘geven’ we dingen aan (of: gaan door een index). Oud-Engelse vingernamen zijn niet anders. Kijk maar eens naar deze woorden voor de wijsvinger en ringvinger:
bīcn(ig)end ‘wijsvinger; lit. indicator’
scyte(l)finger ‘wijsvinger; lit. schietvinger’
tǣcnend ‘wijsvinger; lit. ondertekenaar’
lēawfinger ‘wijsvinger; lit. verraadvinger’
hringvinger ‘ringvinger’
goldfinger ‘ringvinger; lit. gouden-vinger’
lǣcefinger ‘ringvinger; lit. arts-vinger’
De namen van deze vingers leveren weinig verrassingen op: met hun wijsvingers wezen de Angelsaksen naar dingen, schoten pijlen en maakten tekens; aan hun ringvingers droegen zij ringen en goud. Twee vingernamen verdienen enige uitleg. Het eerste element in lēawfinger houdt ten eerste verband met het Oud-Engelse woord lǣwan ‘verraden’ – de wijsvinger is “de aanwijzer, de verrader” (Merrit 1954, p. 175 – met dank aan deorreader in de commentaren hieronder). Ten tweede kan de naam lǣcefinger ‘arts vinger’ voor ringvinger enigszins verwarrend zijn; volgens sommigen liep er vanuit deze vinger een ader helemaal naar het hart en zou deze vinger dus medicinale eigenschappen kunnen hebben.
Naast de voor de hand liggende middelvinger noemt de Thesaurus of Old English twee tegenstrijdige woorden voor de middelvinger: ǣwiscberend ‘overtreder’ en hālettend ‘begroeter’ – over gemengde signalen zenden gesproken! De pink was niet alleen de laatste en kleinste vinger (se lȳtla finger; se lǣsta finger), het was ook het Angelsaksische werktuig bij uitstek om de oren schoon te maken: ēarclǣnsend ‘oor-reiniger’, ēarfinger ‘oor-vinger’ en ēarscripel ‘oor-schraper’.
‘Praten tegen de hand’? Als we naar de Oud-Engelse woorden voor vingers kijken, lijkt het alsof de hand degene is die het woord doet en ons vertelt wat de Angelsaksen met hun vingers deden.
Of Pork and Pigs in Old English
EEN PIGGY MADE OF PORK WORDS IN OLD ENGLISH. CREATED WITH TAGUL.COM
Met meer dan zestig woorden die gerelateerd zijn aan ‘varken’, behoren varkens tot de best vertegenwoordigde dieren in de Angelsaksische woordenschat. Een Angelsaksiër kon namelijk onderscheid maken tussen fōr, pecg, swīn (allemaal ‘varken’), sū/sugu (‘zeug’), bār, gealt (beide ‘zwijn’), hogg/hocg (‘zwijn’), fearh en picga (beide ‘jong varken’); vervolgens kon hij kiezen uit een hele reeks “speciale varkens”, waaronder gilte (“onvruchtbare zeug”), bearg (“gecastreerd zwijn”), mæstelberg (“vetgemest varken”) en fēdelsswīn (“slachtvarkens”). Er waren niet minder dan zeven woorden voor “varkensweide” (denbǣre, denberende, denn, mæsten, mæstland, swīnland en wealdbǣr) en verschillende woorden voor varkenshoeder (b.v. swān en swīnhyrde), varkensstal (hlōse, sulig, swīnhaga) en zelfs een woord voor varkensomheining (swīnhege). Dan was er de niet-gedomesticeerde variant, het wilde zwijn (bār, eofor, eoforswīn, wildeswīn) waarop gejaagd moest worden met een zwijnenspeer (eofor-spere, eofor-sprēot) en die voorkwam op helmen en slagtuigen (zie: Slagzwijnen: Het wilde zwijn in de vroege Middeleeuwen). De Angelsaksen zagen zelfs everzwijnen als ze naar de hemel keken (hun naam voor het sterrenbeeld Orion is eofor-þring ‘everzwijnen-menigte’) of naar de planten aan hun voeten (eofor-fearn ‘Polypody fern; lit. zwijnenvaren; eofor-þrote ‘Carline thistle; lit. boar-throat’).
Zwijnen werden natuurlijk gewaardeerd om hun vlees, dat ook goed vertegenwoordigd is in het Oud-Engelse lexicon: swīn, swīnflǣsc, swīnnes, flicce, spic, scencel/scencen. Dit vlees werd ongetwijfeld opgeslagen in de provisiekamer, die ze de spic-hūs noemden: “het spekhuis”. Niet al het spek lag echter in de spekkamer: een deel ervan werd aan de goden geofferd. Dit wordt althans gesuggereerd door het woord offrung-spic ‘spek geofferd aan afgoden’ – er is geen beter eerbetoon dan offerspek!
Old in Old English
Baard gemaakt van Oudengelse woorden voor ‘oud’. Gemaakt met tagul.com
Ik schreef mijn proefschrift over ouderdom in Angelsaksisch Engeland (meer info hier) en een van de dingen die ik deed was kijken naar de tweeënvijftig Oud-Engelse woorden die ouderdom aanduiden om te laten zien wat Angelsaksen associeerden met oud worden. Het woord hār, bijvoorbeeld, betekent zowel ‘grijs’ als ‘oud’ – een duidelijke connotatie die ook terug te vinden is in een woord als hārwenge ‘oud; lit. grijs-wanged’. Het woord frōd betekent zowel ‘oud’ als ‘wijs’, waaruit blijkt dat de Angelsaksen ouderdom met wijsheid associeerden. Het woord geomor-frōd ‘smart-wise; old, sad and wise’ laat zien dat wijsheid een prijs had en gerelateerd was aan verdriet – gēomor-frōd is een lexicale voorloper van het moderne Engelse idioom ‘sadder and wiser’!
‘Angry words’ in Old English
Angry words in Old English. Gemaakt met tagul.com
De Oud-Engelse woordenschat van boosheid is vrij goed bestudeerd (zie Gevaert 2002; Izdebska 2015) en geleerden hebben op basis van deze woorden en hun gebruik een aantal ‘metaforische verbanden’ kunnen aanwijzen. Een van die verbanden is die tussen ANGER en HEET. Vandaag de dag kunnen we een verhitte discussie hebben, we kunnen kokend van woede zijn, tot er stoom uit onze oren komt. De Angelsaksen conceptualiseerden ANGER op een vergelijkbare manier, zoals blijkt uit Oudengelse woorden als hāt-heort-nes ‘anger; lit. hot-hearted-ness’ en hāt-hige ‘anger; lit. hot-mind’. Tegelijkertijd waren de Angelsaksen zich ervan bewust dat woede het gevolg kan zijn van wanhoop of verdriet: het Oudengelse woord wēa-mōd-nes betekent ‘woede’ maar kan worden geanalyseerd als ‘verdriet-geest’ (vgl. Nederlands weemoed ‘verdriet’). Woede is ook te relateren aan ‘zwellen’. Net zoals wij ‘opgezwollen van woede’ kunnen zijn, zouden de Angelsaksen spreken van gebolgen, ǣbylga, belgan en gebelg (vgl. het Nederlandse verbolgen ‘boos’), die alle verwant zijn met ābelgan ‘opzwellen’. Op basis van deze en andere woorden hebben geleerden kunnen aantonen dat Angelsaksen woede in verband brachten met PRIDE, WRONG EMOTION, UNKINDNESS, DARKNESS, HEAVINESS enzovoort (zie Izdebska 2015; Gevaert 2002).
Het is ook interessant om op te merken dat de Angelsaksen een specifiek woord hadden voor de woede van een vrouw: wīf-gemædla ‘de woede van een vrouw’ – Blijkbaar kent de hel geen woede als wīf-gemædla!
Als je dit bericht leuk vond, vind je het misschien ook leuk:
- Angelsaksische bijnamen: Oud-Engelse bijnamen uit het Domesday Book
- Wat als Shakespeare Oud-Engels HAD geschreven?
- Old English is alive! Vijf TV-series en films die Oud-Engels gebruiken
Werken waarnaar verwezen wordt:
- Gevaert, C. (2002). ‘The Evolution of the Lexical and Conceptual Field of ANGER in Old and Middle English’, in A Changing World of Words: Studies in English Historical Lexicography, Lexicology and Semantics, ed. J. E. Díaz Vera (Amsterdam), 275-300.
- Izdebska, D. W. (2015). Semantisch veld van ANGER in het Oudengels. PhD thesis, University of Glasgow
- Meritt, H. D. (1954). Fact and Lore About Old English Words (Stanford)
- Sapir, E. (1951). ‘Language’, in Selected Writings of Edward Sapir in Language, Culture and Personality, ed. David G. Mandelbaum (Berkeley, 1951), 7-32.