Bartolomé de Las Casas wordt herinnerd om zijn hartstochtelijke boeken, “Beknopt verslag van de vernietiging van Indië” en “Ter verdediging van de Indianen” en om zijn deelname aan het Grote Debat te Valladolid. Vandaag de dag wordt hij algemeen beschouwd als de eerste die opkwam voor de Indianen en zich uitsprak tegen de behandeling van de inheemse bevolking door de Spanjaarden. Er waren echter anderen die zich namens de Indianen uitspraken. We vermelden hen en hun rol in de gebeurtenissen die voorafgingen aan en volgden op het Grote Debat in deze sectie.
We zullen ook de gravures van Theodor de Bry laten zien. Hij heeft de Nieuwe Wereld nooit bezocht, maar zijn fantastische visioenen van de Nieuwe Wereld en haar bewoners vonden hun weg door Europa en beïnvloedden de publieke opinie over de conquistadores en de Spanjaarden ten tijde van hun veroveringen.
Las Casas trad in 1510 op 36-jarige leeftijd toe tot het priesterschap en werd de eerste priester die in de Nieuwe Wereld werd gewijd toen hij zijn orders aannam in Santo Domingo, de hoofdstad van Hispaniola.
De preek, 1511
Op de zondag voor Kerstmis in 1511 preekte een Dominicaanse broeder genaamd Antonio de Montesinos een revolutionaire preek in een met stro bedekte kerk op het eiland Hispaniola. Sprekend op de tekst “Ik ben een stem die roept in de woestijn”, hield Montesinos het eerste belangrijke en weloverwogen publieke protest tegen het soort behandeling dat de Indianen kregen van zijn Spaanse landgenoten. Miljoenen Amerikanen hebben nooit zijn naam gehoord of zich bewust geweest van zijn eerste schreeuw voor de vrijheid van de mens in de Nieuwe Wereld, die een van de grote gebeurtenissen in de geestelijke geschiedenis van de mensheid is genoemd.
De preek, gepredikt voor het “beste volk” van de eerste Spaanse stad die in de Nieuwe Wereld werd gesticht, was bedoeld om zijn toehoorders te choqueren en te verschrikken. Montesinos donderde, volgens Las Casas:
“Om u uw zonden tegen de Indianen bekend te maken ben ik op deze preekstoel gekomen, ik die een stem van Christus ben die roept in de wildernis van dit eiland, en daarom past het u te luisteren, niet met achteloze aandacht, maar met heel uw hart en zintuigen, opdat u het hoort; want dit wordt de vreemdste stem die u ooit hebt gehoord, de hardste en hardste en vreselijkste en gevaarlijkste die u ooit verwachtte te horen. Deze stem zegt, dat gij in doodzonde verkeert, dat gij daarin leeft en sterft, om de wreedheid en tirannie, die gij gebruikt in de behandeling van deze onschuldige mensen. Zeg me, met welk recht of gerechtigheid houdt u deze Indianen in zo’n wrede en afschuwelijke slavernij? Op welk gezag hebt U een afschuwelijke oorlog tegen deze mensen gevoerd, die rustig en vredig op hun eigen land woonden? Waarom houdt gij hen zo onderdrukt en vermoeit, geeft gij hen niet genoeg te eten, verzorgt gij hen niet in hun ziekte? Want door het buitensporige werk dat gij van hen eist, worden zij ziek en sterven, of liever, gij doodt hen door uw verlangen om elke dag goud te winnen en te verwerven. En wat doet gij, dat zij onderricht worden in den godsdienst? Zijn dat geen mensen? Hebben zij geen rationele zielen? Ben je niet verplicht van hen te houden zoals je van jezelf houdt?”