Problems of Philosophy

Samenvatting

Russell begint met zijn lezer te vragen na te denken over de vraag welke kennis er bestaat die buiten redelijke twijfel gekend kan worden. Zijn doel is het besef te doen ontstaan dat radicale twijfel zelfs de meest vanzelfsprekende veronderstellingen in ons dagelijks leven al snel aan een heroverweging onderwerpt. In dit eerste hoofdstuk beschrijft Russell een scène: “Ik zit nu in een stoel, aan een tafel van een bepaalde vorm, waarop ik vellen papier zie met schrift of opdruk.” Al deze “feiten” kunnen gemakkelijk in twijfel worden getrokken. Russell gaat de discussie aan om uit te vinden hoe kennis van zulke dingen überhaupt mogelijk is.

Om de gewone veronderstellingen waar het hier om gaat bloot te leggen, concentreert Russell zich op één voorbeeld, de tafel voor hem. Terwijl hij om de tafel heen loopt, ziet hij verschillende kleuren vanuit verschillende gezichtspunten: op plaatsen die meer licht lijken te weerkaatsen, verschijnt een fellere bruintint. In werkelijkheid nemen wij aan dat de tafel slechts één kleur heeft, maar de verschijning van vele kleuren spreekt onze veronderstelling tegen. De kleur lijkt een relatie te zijn die afhangt van de waarnemer, zijn gezichtspunt, en omstandigheden zoals “de manier waarop het licht op de tafel valt.”

Omdat het duidelijk lijkt dat geen twee mensen een identiek gezichtspunt kunnen delen, registreert Russell een twijfel over de vraag of er wel één echte kleur van de tafel bestaat. Russell vervolgt zijn onderzoek naar kleur door te redeneren dat in het gewone taalgebruik, wanneer we verwijzen naar de kleur van een voorwerp, we eigenlijk verwijzen naar iets dat wordt waargenomen vanuit het gebruikelijke perspectief van de waarnemer. Maar, zo vervolgt hij, er is geen reden om aan te nemen dat het gebruikelijke perspectief als reëel moet worden beschouwd en andere perspectieven, onder andere omstandigheden, als minder reëel. Russell vindt niet dat het meest gebruikelijke bruin als het bruin van de tafel moet worden beschouwd, met uitsluiting van andere schijnbare bruintinten.

Net als bij kleur is het bestaan van slechts één textuur van de tafel dubbelzinnig, omdat “voor het blote oog de tafel glad en hard lijkt. Geholpen door de microscoop, vergroot de nerf van het hout zich om te verschijnen als een bergachtig scala van verschillende ruwheden en texturen.” Russell stelt dat je de ene textuur niet als meer echt kunt beschouwen dan de andere. De vorm van de tafel, een rechthoek, verandert ook onmiddellijk van vorm als men er omheen loopt. Het gevoel van druk hangt af van de kracht die we op de tafel uitoefenen, evenals de geluidsproductie wanneer we op het hout tikken. De gewaarwordingen van tast en geluid zijn dus, evenals het gezichtsvermogen, niet gebonden aan een werkelijkheid; het zijn schijnbare mogelijkheden en elk ervan hangt af van de omstandigheden van de waarneming. Deze waarnemingen leiden tot Russells eerste onderscheid tussen schijn en werkelijkheid, “tussen wat dingen lijken te zijn en wat ze zijn”. Russell stelt voor dat wij in ons dagelijks leven niet met deze discontinuïteiten worden geconfronteerd, omdat men in de praktische ervaring leert “de ‘echte’ vorm te construeren uit de schijnbare vorm.” De echte vorm bestaat voor zover wij die afleiden uit onze zintuigen.

Hij schrijft: “De echte tafel, als die er al is, is ons helemaal niet onmiddellijk bekend, maar moet een gevolgtrekking zijn uit wat onmiddellijk bekend is.” De werkelijkheid van de tafel, in de zin dat er een tafel is, hangt af van een proces van gevolgtrekking gebaseerd op een kenbaar deel van de werkelijkheid, het deel dat Russell “sense-data” noemt. Zintuiglijke gegevens zijn niet hetzelfde als onze gewaarwordingen. Zintuiglijke gegevens zijn “de dingen die ons onmiddellijk bekend zijn door gewaarwording”. Variaties in onze gewaarwordingen geven aan dat gewaarwordingen niet direct de werkelijkheid van een object als de tafel onthullen. In plaats daarvan is het waarschijnlijk dat onze gewaarwordingen “tekens zijn van een of andere eigenschap die misschien alle gewaarwordingen veroorzaakt.” Om het onderscheid van Russell volledig te begrijpen, beschouwt men gewaarwording als een handeling die behoort tot het ervaringsgebied en beschouwt men het object van die directe ervaring als zintuiglijke gegevens. Het object, een rode vlek, produceert de sensatie of ervaring van roodheid. Aangezien we gezien hebben dat zekere kennis van de werkelijkheid van de tafel niet beschikbaar is via de zintuigen, vraagt Russell hoe we kunnen weten dat er überhaupt een echte tafel bestaat en wat voor zekerheid we kunnen hebben. Het blijft duidelijk dat we een ervaring van bewustzijn hebben waarin we kleuren en andere eigenschappen herkennen als deel van de tafel. Hoewel wij kunnen twijfelen aan het bestaan van een echte tafel, is het moeilijker om te twijfelen aan ons bewustzijn van onze eigen gewaarwordingen. Daarom kunnen we ons vertrouwen in de zintuiglijke gegevens van onze alledaagse ervaringen als veilig beschouwen.

Het volgende probleem dat zich voordoet is er een van begrijpen hoe de reële tafel, als die er is, zich verhoudt tot onze zintuiglijke gegevens. Russell stelt dat het onmogelijk is om in dit stadium van de discussie te begrijpen of en hoe de relatie zou werken. De vragen die we eerst moeten benaderen zijn: “Bestaat er überhaupt een echte tafel?” en “Zo ja, wat voor soort object kan het zijn?” Deze relatie, tussen zintuiglijke gegevens en de reële tafel, is een wezenlijk punt van zorg in Russells onderzoek. Terugkerend naar zijn tafel, geeft hij toe dat wanneer we het over de “reële tafel” hebben gehad, we het “fysische object” bedoelden. Fysieke objecten kunnen worden opgevat als “materie”. De vragen waar het om gaat worden: “Bestaat er zoiets als materie” en “zo ja, wat is de aard ervan?”

Plaats een reactie