Adolph Simon Ochs begon op 11-jarige leeftijd als krantenman door de Chronicle in Knoxville te dragen, waar zijn familie na de Burgeroorlog vanuit Cincinnati naartoe was verhuisd.
Op zijn 14e was hij drukkerduiveltje en in zijn tienerjaren verslaggever. En toen hij op zijn twintigste 250 dollar leende en een half belang kocht in de op sterven na dood zijnde Chattanooga Times, kon hij met trots zeggen dat hij bijna elke zakelijke, mechanische of redactionele taak had vervuld die een krant te bieden had.
Ochs was van mening dat een krant “schoon, waardig en betrouwbaar” moest zijn en beschikte over een scherp zakelijk inzicht. Hij bouwde de Times uit tot een van de sterkste kranten in de regio, een positie die de krant vandaag de dag nog steeds inneemt.
Ochs was pas 38 toen hij in 1896 naar New York ging en de controle kreeg over de noodlijdende New York Times. De financiële problemen waren in het begin moeilijk. Maar hij hield gewetenloze adverteerders en politici tegen, verlaagde de prijs van zijn krant in 1898 tot één cent en verdrievoudigde de oplage binnen een jaar. De Times kwam nooit meer in de problemen.
Hij beloofde dat de New York Times “het nieuws onpartijdig zou brengen, zonder vrees of gunst,” en dat het een forum zou zijn voor alle kwesties van publiek belang. Ochs en zijn staf hielden zich aan die beloften, en toen hij in 1935 overleed, stond de Times al lang te boek als een van ’s werelds werkelijk grote kranten. De organisatie die hij bijna 40 jaar lang had opgezet en geleid, bleef de krant naar nieuwe hoogten voeren.