Tomaso Giovanni Albinoni was een Venetiaans barokcomponist. Hoewel hij in zijn tijd beroemd was als operacomponist, wordt hij tegenwoordig vooral herinnerd om zijn instrumentale muziek, waarvan sommige regelmatig worden opgenomen. Het aan hem toegeschreven “Adagio in G minor” (eigenlijk een latere reconstructie) is een van de meest opgenomen stukken barokmuziek.
Geboren als zoon van Antonio Albinoni, een rijke papierhandelaar in Venetië, studeerde Tomaso Albinoni viool en zang. Al op jonge leeftijd bekwaamde hij zich als zanger en vooral als violist, maar omdat hij geen lid was van het artiestengilde kon hij niet in het openbaar spelen en legde hij zich toe op compositie. Er is betrekkelijk weinig over zijn leven bekend, vooral als men bedenkt hoe groot zijn aanzien als componist in die tijd was, en in welke relatief goed gedocumenteerde periode hij leefde. Zijn eerste opera, Zenobia, regina de Palmireni, werd geproduceerd in Venetië in 1694, samenvallend met zijn eerste verzameling instrumentale muziek, de 12 Sonate a tre, Op.1, opgedragen aan zijn mede-Venetiaan Pietro, Kardinaal Ottoboni (achterneef van Paus Alexander VIII); Ottoboni was een belangrijke beschermheer in Rome van andere componisten, zoals Arcangelo Corelli. Daarna verdeelde Albinoni zijn aandacht bijna gelijkelijk tussen vocale compositie (opera’s, serenates en cantates) en instrumentale compositie (sonates en concerto’s). Albinoni werd mogelijk in 1700 aangenomen als violist van Karel IV, hertog van Mantua, aan wie hij zijn Op. 2 verzameling instrumentale stukken opdroeg. In 1701 schreef hij zijn razend populaire suites Op. 3, en droeg die verzameling op aan Cosimo III de’ Medici, Groothertog van Toscane.
Tot de dood van zijn vader in 1709 kon Tomaso Albinoni muziek meer voor zijn plezier dan voor zijn winst beoefenen, en hij noemde zichzelf Dilettante Veneto – een term die in het 18e eeuwse Italië totaal geen ongunstige connotatie had. Volgens het testament van zijn vader werd hij ontheven van de plicht (die hij normaal als oudste zoon op zich zou hebben genomen) om de leiding van het familiebedrijf op zich te nemen; deze taak werd aan zijn jongere broers toevertrouwd. Voortaan was hij een full-time musicus, een productief componist die, volgens een verslag, ook een succesvolle zangacademie leidde.
De levenslange inwoner van Venetië, Tomaso Albinoni trouwde in 1705 met een operazangeres, Margherita Raimondi (d.1721); Antonino Biffi, de maestro di cappella van San Marco was getuige, en blijkbaar een vriend van Albinoni. Albinoni schijnt echter geen andere connectie te hebben met dat primaire muzikale establishment in Venetië, en verwierf zijn vroege faam als operacomponist in vele steden in Italië, waaronder Venetië, Genua, Bologna, Mantua, Udine, Piacenza, en Napels. Hij componeerde maar liefst 81 opera’s, waarvan er 28 tussen 1723 en 1740 in Venetië werden geproduceerd. Verscheidene van zijn opera’s werden vanaf de jaren 1720 in Noord-Europa opgevoerd.
In tegenstelling tot de meeste componisten van zijn tijd schijnt Tomaso Albinoni nooit een betrekking bij een kerk of een adellijk hof te hebben gezocht, maar hij was dan ook een man met onafhankelijke middelen en had de mogelijkheid om zelfstandig muziek te componeren. In 1722 reisde hij naar München op uitnodiging van Maximiliaan II Emanuel, keurvorst van Beieren (aan wie Albinoni een set van twaalf concerti had opgedragen) om toezicht te houden op uitvoeringen van I veri amici en Il trionfo d’amore als onderdeel van de bruiloftsfeesten voor de keurvorst en de dochter van wijlen keizer Jozef I. In deze periode componeerde Albinoni ook veel instrumentale muziek: vóór 1705 schreef hij vooral triosonates en vioolconcerten, maar tussen die tijd en 1719 schreef hij solosonates en concerten voor hobo.
De meeste van zijn opera’s zijn verloren gegaan, omdat ze tijdens zijn leven niet werden gepubliceerd. Negen verzamelingen instrumentale werken werden echter wel gepubliceerd, met groot succes en als gevolg daarvan herdrukken; het is dus als componist van instrumentale muziek (99 sonates, 59 concerto’s en 9 sinfonia’s) dat hij vandaag de dag bekend is. Tijdens zijn leven werden deze werken gunstig vergeleken met die van Arcangelo Corelli en Antonio Vivaldi, en zijn negen bundels, gepubliceerd in Italië, Amsterdam en Londen, werden opgedragen aan of gesponsord door een indrukwekkende lijst van Zuid-Europese edelen.
Albinoni was bijzonder gesteld op de hobo, een relatief nieuwe introductie in Italië, en hem wordt toegeschreven dat hij de eerste Italiaan was die hoboconcerten componeerde (Op. 7, 1715). Vóór Op.7 had Albinoni geen composities met partijen voor blaasinstrumenten gepubliceerd. Het concerto in het bijzonder werd beschouwd als het terrein van de strijkinstrumenten. Het is waarschijnlijk dat de eerste concerti met een solo hobo afkomstig waren van Duitse componisten als Georg Philipp Telemann of Georg Frideric Händel. Niettemin waren de vier concerti met één hobo (nrs. 3, 6, 9 en 12) en de vier met twee hobo’s (nrs. 2, 5, 8 en 11) in Albinoni’s Op.7 de eerste van hun soort die werden gepubliceerd, en ze bleken zo succesvol dat de componist de formule herhaalde in Op.9 (1722).
Hoewel Tomaso Albinoni zijn hele leven in Venetië verbleef, reisde hij veelvuldig door Zuid Europa; de Europese adel zou hem ook hebben leren kennen in Venetië, nu een populaire bestemming stad. Nu de commerciële fortuinen in de Adriatische Zee en de Middellandse Zee terugliepen, richtte de ondernemende stadstaat zich op het toerisme als nieuwe bron van rijkdom, waarbij ze gebruik maakte van de fabelachtige ligging aan het water en de sierlijke gebouwen, en lange en uitgebreide carnavals organiseerde waar de Europese hoven en adel regelmatig op afkwamen.
Afgezien van enkele instrumentale werken die in 1735 in manuscript circuleerden, is er weinig bekend over Albinoni’s leven en muzikale activiteiten na het midden van de jaren 1720. Er is echter zo veel van zijn werk verloren gegaan, dat we ons gebrek aan kennis zeker niet kunnen toeschrijven aan muzikale of compositorische inactiviteit. Rond 1740 werd een verzameling van Albinoni’s vioolsonates in Frankrijk gepubliceerd als een postuum werk, en geleerden veronderstelden lang dat dit betekende dat Albinoni op dat moment was overleden. Het blijkt echter dat hij in Venetië in de vergetelheid leefde; een archiefstuk van de parochie van San Barnaba geeft aan dat Tomaso Albinoni in 1751 in Venetië stierf aan diabetes.
Veel van zijn werk ging verloren tijdens de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog met het bombardement op Dresden en de Staatsbibliotheek van Dresden. In 1945 reisde Remo Giazotto, een Milanese musicoloog, naar Dresden om zijn biografie van Albinoni en zijn lijst van Albinoni’s muziek te voltooien. Tussen de ruïnes ontdekte hij een fragment van een manuscript. Alleen de baslijn en zes maten melodie waren bewaard gebleven, mogelijk uit het langzame deel van een Trio Sonata of Sonata da Chiesa. Uit dit fragment reconstrueerde Giazotto het nu beroemde Adagio, een stuk dat tegenwoordig onmiddellijk met Albinoni wordt geassocieerd, maar dat Albinoni ironisch genoeg nauwelijks zou herkennen.