Je twee voorgestelde structuren zijn correct, hoewel je rationalisatie van het 13C-spectrum voor Cpd D niet helemaal correct is rond de dubbele binding. In een notendop kunnen chemische verschuivingen van koolstof worden berekend als een functie van hun α-, β- en γ-bijdragen. α voor wat direct aan die koolstof gebonden is, β voor substituenten op één koolstof afstand, en γ voor substituenten op twee koolstofnoten afstand. Bijna zonder uitzondering vertonen alkeenkoolstoffen een benedenveldse β-verschuiving en een bovenveldse γ-verschuiving voor gesubstitueerde alkenen. Dus, voor zowel verbindingen C als D, zal de koolstof die het dichtst bij de substituenten ligt het verst naar beneden verschoven zijn. De β- en γ-bijdragen voor de volgende substituenten worden getoond (iemand met meer technische kennis dan ik kan dit misschien opruimen) :
De elektronica die bijdraagt tot de β- en γ-verschuivingen wordt niet goed begrepen, maar is complexer dan een beschouwing van alleen elektronegativiteiten/elektrononttrekkingspotentiaal.
Hieronder staan de spectra van de twee verbindingen:
Uw verwarring met de beschrijving van het kwintetlabel komt voort uit de manier waarop mensen in de literatuur splitsingspatronen rapporteren. Ik heb dit in een andere vraag besproken, maar in wezen zijn de twee methoden om splitsingen te rapporteren: (a) het waargenomen splitsingspatroon (hier een kwintet) en (b) het berekende/verwachte splitsingspatroon (hier een doublet van kwartetten). Zoals je kunt zien, (of tenminste ik), kan het rapporteren van het waargenomen patroon tot enige verwarring leiden, en geeft het geen echte informatie over hoe dit splijtpatroon ontstaat.
Verder kan het rapporteren van koppelingen tot de dichtstbijzijnde Hz (hier 6Hz) prima zijn voor sommige gelegenheden waarbij het verschil in koppeling voor de twee verschillende partners minder of ongeveer gelijk is aan de waargenomen lijnbreedte, echter, met een goed monster en een goede operator op een goede magneet, kan wat wordt gerapporteerd als een kwintet heel goed anders lijken, vooral als eenmaal wat apodisatie is toegepast. Hieronder staat bijvoorbeeld een uitzetting van een gesimuleerd spectrum voor verbinding C met Jbc=5.8 en Jbe=6.2 (kleinere koppelingen van d en f genegeerd), en een waargenomen lijnbreedte van 0.5Hz. Het bovenste spectrum is het normale spectrum, en het onderste spectrum is hoe het eruit ziet met een gaussische lijnbreedtefunctie toegepast (gb 0.1, lb -1). Ze zien er heel verschillend uit, en het onderste spectrum is heel moeilijk te rationaliseren als een kwintet, maar gemakkelijk te herkennen als een doublet van kwartetten.