Abstract
Vorige auteurs (b.v. Krause, Merkel) beschreven verschillende soorten sensorische corpuskels in de huid: Grandry corpuscles bij vogels, Meissner corpuscles bij zoogdieren en knotsvormige corpuscles (Kolbenkörperchen) bij reptielen, vogels en zoogdieren (en lamellaire corpuscles waaronder Pacinian corpuscles). Stilwell (1957) beschreef vrije endings in gewrichtskapsels, Ruffini-endings en ingekapselde endings. Zabusov en Maslov (1961) onderscheidden drie categorieën van sensorische structuren: 1. eenvoudige of vrije uiteinden, 2. receptoren met een gliale component en 3. ingekapselde receptoren. Poláček (1966) wees reeds op enkele problemen in verband met de functie van het kapsel als een van de belangrijke aspecten van de receptorfunctie. Poláček beschouwde het kapsel echter niet als een belangrijk morfologisch criterium. Hij bestempelde alleen die structuren als corpuskels die een lamellaire binnenkern vormen. Volgens deze classificatie werden Meissner corpuscles niet als corpuscles geclassificeerd en werden ze “Meissner endings” genoemd. Hetzelfde gold ook voor Ruffiniformaties. Bij Grandry corpuscles werd de term “corpuscle” en “endings” veelvuldig gebruikt, hoewel zij in het tweede type werden ingedeeld – d.w.z. endings zonder binnenkern.