Als afgestudeerd student is het geven van biologie practica een vast onderdeel van mijn week en het practicum dat ik de meeste kwartalen geef gaat over fylogenetica en biodiversiteit. De laatste tijd heb ik discussies over fylogenetische termen met mijn studenten, collega-ta’s, en de staf en professoren die de leiding hebben over de klas. Terminologie is vaak verwarrend in de fylogenetica, en woorden worden soms gebruikt om verschillende dingen te betekenen door verschillende mensen. Een van de facetten die deze termen extra verwarrend maakt, is dat ze elkaar niet uitsluiten en afhankelijk zijn van de groepen waarover gesproken wordt, dus een eigenschap kan bijvoorbeeld zowel een synapomorfie als een autapomorfie zijn (zie hieronder), afhankelijk van de groepen die onderzocht worden. Dus, in een poging om de dingen in mijn eigen hoofd op te helderen, en zo hopelijk in staat te zijn ze effectiever te onderwijzen, volgen hier enkele veelgebruikte termen in de cladistiek met bijbehorende definities en uitleg.
Apomorfie – Een afgeleide karaktertoestand. Dit is alles wat een innovatie is langs een evolutionaire lijn. Dus alles wat afwijkt van de voorouderlijke karaktertoestand. Bijvoorbeeld, binnen het phylum Chordata, de evolutie van een wervelkolom, dat is iets lineages die eerder vertakt in Chordate evolutie niet hebben en dus nieuw is in de klasse Vertebrata, zou een apomorphy.
Synapomorphy – Een gedeelde, afgeleide karaktertoestand. Dit is een apomorfie die twee taxa delen en waarvan wordt aangenomen dat die aanwezig was bij de gemeenschappelijke voorouder van die twee taxa. Een voorbeeld hiervan zijn veren bij vogels. Alle vogels hebben veren, en men neemt aan dat ze veren hebben omdat de gemeenschappelijke voorouder van alle vogels veren had en die eigenschap door de generaties heen heeft doorgegeven.
Plesiomorfie – Een voorouderlijke karaktertoestand. Dit is elke eigenschap die werd geërfd van de voorouder van een groep. Bijvoorbeeld, reptielen zijn exotherm, zij handhaven geen constante interne lichaamstemperatuur. Zij hebben dit kenmerk omdat de voorouder van alle reptielen exotherm was. Dit verschilt van een synapomorfie omdat sommige nakomelingen van de eerste reptielen niet exotherm zijn (vogels zijn endotherm). Met andere woorden, deze eigenschap is voorouderlijk, maar wordt gedeeld door sommige, maar niet alle, van die voorouders; nakomelingen.
Symplesiomorfie – Een gedeelde, voorouderlijke karaktertoestand. Dit is elke eigenschap die van de voorouder van een groep werd geërfd en in meer dan één afstammingslijn werd doorgegeven. Om door te gaan op het voorbeeld van een plesiomorfie, het feit dat krokodillen en schildpadden beide exotherm zijn, maar
Autapomorfie – Een afgeleide eigenschap die uniek is voor een bepaalde taxa. Deze zijn niet nuttig om te bepalen hoe groepen verwant zijn, omdat slechts één groep de specifieke eigenschap zal hebben. Ze zijn echter wel uiterst nuttig om taxa te identificeren. Bijvoorbeeld, veren komen alleen voor bij vogels. Dit maakt de eigenschap “veren” een autapomorfie voor de klasse Aves. Het karakter “veren” is ook een synapomorfie voor taxa binnen de klasse Aves. Roofvogels en zangvogels hebben beide veren en ze hebben ze geërfd van een gemeenschappelijke voorouder.
Open cirkels = voorouderlijke karaktertoestand, gevulde cirkels = afgeleide karaktertoestand.
Read Full Post”