Canella is een monospecifiek geslacht dat de soort Canella winterana bevat, een boom die inheems is in het Caribisch gebied van de Florida Keys tot Barbados. De schors wordt gebruikt als een specerij die lijkt op kaneel, wat aanleiding geeft tot de algemene namen “kaneelschors”, “wilde kaneel” en “witte kaneel”.
Canella | |
---|---|
Wetenschappelijke classificatie | |
Kingdom: | Plantae |
Clade: | Tracheophytes |
Clade: | Angiospermen |
Clade: | Magnoliiden |
Orde: | Canellales |
Familie: | Canellaceae |
Genus: | Canella P. Browne, 1756 |
Soorten: |
C. winterana
|
Binomiale naam | |
Canella winterana
(L.) Gaertn, 1788
|
|
Synoniemen | |
Canella alba Murray |
Het hout van Canella is zeer zwaar en buitengewoon hard, sterk en dicht generfd, met talrijke dunne, onopvallende medullaire stralen; het is donker roodbruin, en het dikke spint bestaat uit 25 tot 30 lagen jaargroei, lichtbruin of geel van kleur. Het soortelijk gewicht van het absoluut droge hout dat in Florida wordt gekweekt is 0,9893; een kubieke voet van het droge hout weegt 61,65 pond.
Canella bereikt in Florida een hoogte van 25 tot 30 voet, met een rechte stam van acht tot 10 duim in diameter. Op de bergen van Jamaica wordt gezegd dat hij soms wel 50 voet hoog wordt. De hoofdtakken zijn slank, horizontaal en spreidend, en vormen een compacte, rondachtige kruin. De lichtgrijze schors van de stam is een achtste van een duim dik, het oppervlak is gebroken in vele korte dikke schubben die zelden meer dan 2-3 in lang zijn, en ongeveer twee keer de dikte van de lichtgele, aromatische binnenste schors. De bladeren zijn eivormig, aan de top rond of lichtjes uitgestulpt en samengetrokken tot een korte, stevige, gegroefde bladsteel; ze zijn 3,5-5,0 in lengte, 1,5-2,0 in breedte, helder diepgroen, en glanzend. De bloemen openen in de herfst, en de vrucht rijpt in maart en april, wanneer ze helder karmozijnrood, zacht en vlezig is, en door veel vogels wordt gegeten.