Onze omslag
Antony van Leeuwenhoek – uitvinder van de microscoop
Klik om te vergroten
Gerelateerd aan de grote uitvindingen van de geneeskunde, maakte de microscoop, gemaakt aan het begin van de 17e eeuw, de vooruitgang van de studie van de biologie en een nieuwe perceptie van de medische wetenschap mogelijk.
De uitvinding van de microscoop, die aan Galileo wordt toegeschreven, was in feite het resultaat van de verbetering door de Nederlandse natuuronderzoeker Antonius van Leeuwenhoek, die de microscoop gebruikte bij de observatie van levende wezens. Uitgerust met slechts één glazen lens, maakte de primitieve microscoop die door de onderzoeker was uitgevonden een toename van de visuele waarneming mogelijk tot 300 maal met een redelijke helderheid. En alles wat onzichtbaar was voor het oog werd zichtbaar genoeg om onderzocht te worden. Deze primitieve microscoop werd in 1674 gebouwd en hiermee konden bacteriën van 1 tot 2 micron (een maat die overeenkomt met een duizendste millimeter) worden geobserveerd.
Met dit eenvoudige instrument bestudeerde de naturalist de rode bloedlichaampjes, verifieerde het bestaan van spermatozoa en ontsluierde ook de wereld van de micro-organismen.
Jaren later werd Leeuwenhoeks primitieve microscoop verbeterd door Robert Hooke, met een extra lens en de mogelijkheid van een nog grotere beeldvergroting. De vroege observaties van Hooke en de studies van Antony van Leeuwenhoek leidden tot de ontdekking van cellen. Maar pas in 1839, met de botanicus Matthias Jacob Schleiden (1804 1841) en de zoöloog en fysioloog Theodor Schwann (1810 1882), beiden uit Duitsland, werd de cel erkend als de fundamentele eenheid van het leven.