Continentaal Klimaat en Oceanisch Klimaat

Voorbereiding

  • Voor de activiteit ‘Zomer en Winter’ moet je een tabel op het bord tekenen.
  • Voor de activiteit ‘Zee en land’ moet je ervoor zorgen dat het water en de grond dezelfde temperatuur hebben. Je kunt dit doen door de temperatuur van de bodem te meten en het water op hetzelfde niveau te brengen. Je hebt ook een warmtebron nodig. Als de zon niet schijnt op de dag van het experiment, kun je een andere warmtebron gebruiken, zoals een felle lamp die dicht bij de kopjes wordt gehouden.

De tabel moet er als volgt uitzien:

| Meting 1 (vóór blootstelling aan de zon) | Meting 2 (na blootstelling aan de zon) | Meting 3 (15 min. na blootstelling aan de zon) |
-|-|-|-|-
bekertje grond (land) | |
bekertje grond (land) | |

Activiteit 1: Zomer en winter

Lees de leerlingen het verhaal van opdracht 1 op het werkblad voor of laat ze het zelf lezen.

Stap 2:

Vraag de leerlingen waar het verhaal over ging. Waar gingen Ella, Alex en hun vader heen? Hoe voelde het zand aan? En het water?

Stap 3:

Leg uit dat het in de zomer in het midden van het land warmer is dan aan de kust. In de winter is het warmer aan de kust.

Stap 4:

Vraag de leerlingen of ze een experiment kunnen bedenken om uit te leggen waarom.

Stap 5:

De leerlingen onderzoeken waarom het in de zomer warmer is in het binnenland dan aan de kust.

Stap 6:

Vraag de leerlingen waarom ze denken dat het ’s zomers in het binnenland warmer is dan aan de kust.

Activiteit 2: Zee en land

Leg uit dat je een experiment gaat doen. Vraag een van de leerlingen om je te helpen. Geef deze leerling twee identieke plastic bekertjes.

Stap 2:

De leerling vult het ene bekertje voor de helft met aarde en het andere voor de helft met water.

Stap 3:

Vraag de leerlingen welk bekertje de kust voorstelt? En het midden van het land?

Stap 4:

Leg uit dat de beker met aarde staat voor het klimaat in het binnenland en de beker met water voor het klimaat aan de kust.

Stap 5:

Stop een thermometer in elk bekertje (steek hem niet te diep in de grond).

Stap 6:

Haal de thermometers na een minuut weg en lees samen de temperaturen af. Leg zo nodig uit hoe. Schrijf de temperatuurwaarden in de tabel op het bord.

Stap 7:

Vraag de leerlingen voor opdracht 2a om een rode cirkel te tekenen rond de beker waarvan zij denken dat die warmer zal zijn nadat de bekers in direct zonlicht hebben gestaan.

Stap 8:

Stel de bekers nu vijf minuten bloot aan direct zonlicht.

Stap 9:

Doe een thermometer in elk bekertje. Help de leerlingen na een minuut de temperatuur op elke thermometer af te lezen.

Stap 10:

Haal de bekers uit de zon. Meet na 15 minuten opnieuw de temperatuur van de inhoud van de bekers.

Tip: Zorg ervoor dat de leerlingen weten hoe ze een thermometer moeten aflezen voordat ze met de activiteit Zee en land beginnen.

Stap 11:

Schrijf de temperaturen voor de grond en het water in de tabel. Kijk samen naar de antwoorden. Welk kopje werd warmer in de zon?

Stap 12:

De leerlingen gebruiken een geel potlood voor Opdracht 2b op het werkblad. Na 15 minuten maken de leerlingen opdracht 2c af. Tekenden de leerlingen een cirkel rond dezelfde beker voor de opdrachten 2a, 2b en 2c? Moedig de leerlingen aan hun keuzes toe te lichten.

Activiteit 3: Warme grond, koude grond

Bespreek waarom het kopje met grond warmer werd dan het kopje met water. Waarom denken de leerlingen dat dit gebeurde?

Stap 2:

Leg uit dat dit komt doordat de zonnestralen dieper in het water doordringen dan in het land. Daarom verwarmen ze een veel groter volume water. De zonnestralen op het land dringen niet veel onder het oppervlak door. Dit betekent dat alleen de oppervlakte van het land warm is. Het landoppervlak is warmer dan het water in zijn geheel; maar omdat een kleiner volume land wordt verwarmd, koelt het land ook sneller af.

Stap 3:

Leg de resultaten van het experiment nog eens aan de leerlingen uit door hen te vragen of ze ooit een diep gat hebben gegraven toen ze op het strand waren. Wat hebben ze gemerkt?

Stap 4:

Tot de conclusie komen dat hoe dieper je graaft, hoe kouder het zand is. Dat komt omdat het zonlicht niet verder kan doordringen dan de bovenste laag van het zand. Het oppervlak wordt dus heel heet, maar daaronder blijft het koel.

Stap 5:

Leg uit dat de bodem (het land) heel snel opwarmt, maar ook weer snel afkoelt. Het water (de zee) warmt langzamer op, en doet er langer over om af te koelen. Daarom is het in de zomer aan de kust koeler dan in het binnenland, en in de winter is het aan de kust warmer.

Stap 6:

Voor opdracht 3 op het werkblad kleuren de leerlingen de gebieden waar het het warmst en het koudst is.

Plaats een reactie