Antifosfolipide antilichamen zijn een heterogene groep van immunoglobulinen die zich binden aan verschillende anionische fosfolipiden, waaronder cardiolipine en fosfatidylserine. Hoge serumspiegels van antifosfolipide antilichamen worden frequent gedetecteerd bij patiënten met auto-immuunziekten (d.w.z. SLE) en niet-autoimmuunziekten, alsook bij schijnbaar gezonde personen. Deze antilichamen zijn in verband gebracht met een verhoogd risico van recidiverende arteriële en veneuze trombotische voorvallen, trombocytopenie en foetaal verlies. Deze verschijnselen zijn de belangrijkste kenmerken van het antifosfolipidensyndroom. Antifosfolipide antilichamen worden opgespoord door ELISA’s met cardiolipine of andere negatief geladen fosfolipiden als antigeen (anticardiolipine antilichamen) of door stollingsanalyses (lupus anticoagulantia). In tegenstelling tot cardiolipine is fosfatidylserine een fysiologisch relevanter fosfolipide door zijn aanwezigheid in celmembranen van endotheelcellen en bloedplaatjes en zijn rol in de stollingscascade. De opsporing van antifosfatidylserine (aPS) antilichamen door middel van ELISA is aanbevolen voor de serologische diagnose van het antifosfolipidensyndroom. Patiënten met positieve reacties op zowel cardiolipine als fosfatidylserine hebben een grotere kans op klinische complicaties dan patiënten die slechts voor één van beide positief reageren. Hogere prevalentie en gemiddelde serumspiegels van antifosfatidylserine antilichamen zijn gerapporteerd bij auto-immuun patiënten. Bovendien zijn antifosfatidylserine antilichamen bij SLE patiënten gecorreleerd met klinische manifestaties van het antifosfolipiden syndroom en is hun pathogene rol aangetoond in een muismodel.