Definition/Introduction
Het neurologisch onderzoek is een praktijk die dateert uit de late jaren 1800. Joseph Babinski en Wilhelm Erb waren de eersten die de klinische toepassing van een neurologisch onderzoek ontdekten. Sindsdien is het een standaardprocedure geworden in de hele wereld. Het belang van dit onderzoek berust op de mogelijkheid om de integriteit van zowel het centrale als het perifere zenuwstelsel vast te stellen. Bovendien kan aan de hand van een neurologisch onderzoek worden vastgesteld of pijn in de extremiteiten het gevolg is van perifeer of centraal weefsel. Het testen van reflexen in het kader van een neurologisch onderzoek dient plaats te vinden wanneer patiënten zich presenteren met sensorische, motorische, of beide vormen van symptomen. In dit geval zullen de resultaten van reflextesten helpen onderscheid te maken tussen een bovenste en een onderste motorneuronlaesie, aangezien bovenste motorneuronlaesies worden geassocieerd met hyperreflexie en onderste met hyporeflexie.
Als reflextesten wijzen op de mogelijkheid van een neuraal letsel, dan moeten verdere testen worden uitgevoerd, inclusief hersenzenuwbeoordeling, de brachioradialis reflex, clonus in de bovenste extremiteit, en de Hoffman’s reflex. De brachioradialis reflex wordt hier in meer detail besproken.
De spier brachioradialis zelf is een buigspier van de onderarm bij de elleboog die ook deelneemt aan de supinatie en pronatie van de onderarm. Hij ontspringt uit het proximale tweederde van de laterale supracondylar rand van de humerus en insereert in het laterale aspect van het styloïde proces van het spaakbeen. Het mediale aspect van deze spier vormt de laterale grens van de cubitale fossa.
De brachioradialis reflex is een diepe peesreflex waarbij de C5 en C6 zenuwwortels betrokken zijn via zijn innervatie door de nervus radialis. Babinski introduceerde het testen van deze reflex voor het eerst in 1910. De reflex wordt opgewekt door een ferme tik op de spierpees, waardoor afferente impulsen van de spierspoeltjes naar het ruggenmerg worden gestuurd en dan terug via een efferent neuron om een spierrespons te produceren. Gelijktijdig met dit proces worden de dalende corticospinale vezels geactiveerd, hetgeen resulteert in de activering van tegengestelde spiergroepen die de door de reflex veroorzaakte spierschok dempen. Het testen van diepe peesreflexen zoals de brachioradialis reflex speelt een cruciale rol in zowel de algemene praktijk als in het ziekenhuis, aangezien respectievelijk 9% en 10-20% van de gevallen een neurologische oorsprong heeft.
Spierbetrokkenheid
De brachioradialis ligt oppervlakkig, aan de radiale zijde van de onderarm binnen het oppervlakkige strekspier compartiment. Zoals eerder vermeld, vormt hij de laterale grens van de fossa cubitalis. De spier ontspringt aan de voorzijde van het laterale intermusculaire septum van de arm en aan het bovenste tweederde deel van de laterale supracondylaire kam van het opperarmbeen. De aanhechting van de spier bevindt zich aan de laterale zijde van het onderste uiteinde van het spaakbeen, juist proximaal van het processus styloideus. Door de weg die de spier aflegt, doorkruist hij het ellebooggewricht en werkt hij bij het buigen van de elleboog. Deze actie is tegengesteld aan wat men zou verwachten op basis van de oorsprong van de spier in het posterieure compartiment van de onderarm.
Anatomische variaties bestaan binnen de spier; er zijn echter studies geweest om de meest typische presentaties van motorische eenheden te bepalen. De resultaten van één van deze studies toonden aan dat motorische eenheden geïnnerveerd worden door een gemiddelde van vier verschillende eindplaatzones, gescheiden door een minimum van 15 mm en een maximum van 55 mm langs de proximale-distale as. Verder onderzoek toonde aan dat terminale golven aanwezig waren in distaal geïnnerveerde motorunits, maar niet in proximaal geïnnerveerde motorunits. Deze bevinding wijst erop dat distale motorunits tendinale terminatie hebben in vergelijking met de intra-fasciculaire terminatie van de proximale motorunits. Tezamen wijzen deze twee bevindingen erop dat de musculus brachioradialis een serie-vezel architectuur heeft die bestaat uit overlappende banden van spiervezels. Het is deze organisatie van de spiervezels die de biomechanische actie van de musculus brachioradialis bepaalt, samen met zijn krachtopwekkend vermogen en zijn neurale controle. Een verklaring voor de serie-vezel architectuur die in de musculus brachioradialis wordt waargenomen, is dat deze een aanzienlijke mechanische inspanning toelaat, terwijl de spiervezels kort genoeg blijven voor een effectieve koppeling van elektrische en mechanische krachten.
Innervatie
De input van C5 en C6 reist langs de radiale zenuw om de brachioradialis te innerveren en de actie van elleboogflexie te veroorzaken. Er bestaat variatie in het vertakkingspatroon van de n. radialis, maar het meest voorkomende patroon van proximaal naar distaal is als volgt: brachioradialis, extensor carpi radialis longus, superficial sensory, extensor carpi radialis brevis, supinator, extensor digitorum/extensor carpi ulnaris, extensor digiti minimi, abductor pollicis longus, extensor pollicis brevis, extensor pollicis longus, en extensor indicis. De basis voor de rangschikking van proximaal naar distaal was de gemiddelde kortste taklengte. Naast variatie in het vertakkingspatroon, bestaat er ook variatie in het aantal en de lokatie van de spieraanhechtingspunten. De kennis van de anatomie van de motorische takken van de nervus radialis is van belang bij chirurgie in het gebied, bij neurorrhaphy, bij zenuwblokkades, en bij het voorspellen van de snelheid en de volgorde van spierherstel na een trauma. In het bijzonder bij chirurgische ingrepen is voorzichtigheid geboden wanneer de spier brachioradialis meer proximaal dan 50 mm van de elleboog wordt doorgesneden, omdat op dit punt de extra-musculaire takken van de n. radialis in gevaar kunnen komen.
Bloedvoorziening
De belangrijkste bloedvoorziening van de spier brachioradialis is de recurrente radiale tak van de arteria radialis. Deze tak levert ook de bloedtoevoer naar de musculus supinator. De terugkerende radiale tak komt van de radiale slagader net distaal van het caput radialis. Vanaf dat punt loopt hij terug langs de arm naar anastomose met de radiale zijtak van de diepe arteria brachialis. Chirurgen benutten deze bloedtoevoer naar de musculus brachioradialis wanneer zij het proximale deel van de spier gebruiken als een flap die wordt getransponeerd om een blootliggende elleboog te bedekken. De bloedtoevoer blijft in dit geval behouden via de belangrijkste vasculaire pedikel en kleinere inconsistente takken van de radiale recurrente arterie.