Mededeling: Dit is een uittreksel uit een langer essay van Peter Berkowitz, getiteld ‘Capitalism, Socialism, and Freedom,’ gepubliceerd door het Hoover Institution als onderdeel van een nieuw initiatief “Socialism and Free-Market Capitalism: The Human Prosperity Project.”
Waarom faalde het communisme en bloeide de liberale democratie?
In de 19e eeuw reageerde het marxisme op echte problemen van de opkomende liberale democratie en het vrije-markt-kapitalisme. Fabriekseigenaren buitten arbeiders – mannen, vrouwen en kinderen – uit door hen te onderwerpen aan slopende arbeidsomstandigheden en uitputtende werktijden, terwijl ze een karig loon kregen. Ondanks het element van rechtvaardigheid in deze kritiek, leed het marxisme – samen met de vele minder invloedrijke varianten van het socialisme – aan een aantal fundamentele gebreken.
Ten eerste onderschatte Karl Marx het zelfcorrigerende vermogen van liberale democratieën en vrije markten schromelijk. Hij en zijn legioenen volgelingen hebben niet begrepen dat liberale democratieën in staat zijn onrechtvaardigheid te erkennen, instellingen te hervormen om het algemeen belang beter te dienen, en wetten aan te nemen die de realiteit van het politieke en economische leven meer in overeenstemming zouden brengen met de belofte van individuele rechten en gelijkwaardig burgerschap. Bovendien had het marxisme geen oog voor de verbazingwekkende productiekrachten die door het kapitalisme zijn ontketend. Het vrije ondernemerschap heeft de arbeidersklasse niet immisizeer gemaakt, zoals Marx beweerde dat het moest. Integendeel, vrije markten, ondersteund door privé-eigendom en de rechtsstaat, zijn in de geschiedenis het grootste tegengif voor armoede gebleken en hebben overal ter wereld de basisverwachtingen en normen betreffende de materiële voorwaarden voor een fatsoenlijk leven naar een niveau getild dat in Marx’ tijd en zelfs een paar generaties geleden nog ondenkbaar was.
Ten tweede, Marx veronderstelde de definitieve en onweerlegbare kennis te bezitten over de noodzakelijke ontwikkeling van menselijke aangelegenheden vanaf de vroegste vormen van beschaving tot heden. In werkelijkheid heeft Marx een eendimensionale beschrijving van de geschiedenis opgesteld, die uitsluitend gebaseerd is op het conflict tussen onderdrukkers en onderdrukten, alsof er geen andere factoren van invloed zouden zijn op moraal, economie en politiek. De eendimensionaliteit van Marx’ analyse is verbonden met zijn reductionisme. De marxistische geschiedenis gaat te werk alsof traditie, cultuur, geloof en rechtvaardigheid er niet toe doen, behalve als onderdelen van een code die, wanneer hij goed ontcijferd wordt, de misleidingen blootlegt waardoor de machtigen de slavernij van de zwakken in stand houden.
Ten derde is Marx bezweken voor de utopische geest. Ondanks zijn omvangrijke geschriften besteedde hij nauwelijks aandacht aan de structuur van de politiek of de gewoonten en instellingen die de economie zouden organiseren in het tijdperk dat volgens hem zou volgen op de overwinning van de liberale democratie en het kapitalisme. Hij veronderstelde dat elke vorm van sociale en politieke disharmonie zou verdwijnen na het opheffen van rechten, het verdrijven van religie en het afschaffen van privé-eigendom. Deze extravagante hoogmoed was in niet geringe mate een gevolg van het feit dat hij geen rekening hield met de verscheidenheid van hartstochten en belangen die mensen motiveren, de geworteldheid van personen in bepaalde tradities en gemeenschappen, de grenzen van de menselijke kennis, en de institutionele regelingen die de overheid in staat stellen het algemeen belang in individuele vrijheid en menselijke gelijkheid te bevorderen.
In elk van deze opzichten heeft de liberale democratie haar duidelijke superioriteit bewezen. Ten eerste geven liberale democratieën het volk zowel beperkingen als bevoegdheden. De bescherming van individuele rechten door de overheid stelt grenzen aan wat meerderheden via hun gekozen vertegenwoordigers kunnen toestaan, terwijl de legitieme uitoefening van macht gebaseerd is op de instemming van de geregeerden en meerderheden een solide legitimiteit en veel armslag geeft om wetten uit te vaardigen die het algemeen belang dienen in overeenstemming met veranderende omstandigheden en de veranderende opvatting van het volk over dat belang.
Ten tweede berust de liberale democratie niet op een geschiedenistheorie, maar veeleer op een overtuiging over de mens – dat allen vrij en gelijk geboren worden en dat rechten in ieder mens verankerd zijn. In plaats van ideeën te reduceren tot uitdrukkingen van economische verhoudingen, stelt de liberale democratie dat economische verhoudingen de idee van individuele vrijheid moeten weerspiegelen. De overheid waarborgt de individuele rechten door in de eerste plaats het privé-bezit en de godsdienstvrijheid te beschermen. De staat laat het overgrote deel van de beslissingen over werk en consumptie en over godsdienstige overtuiging en praktijk over aan individuen die, ongeacht de onvolkomenheden in hun inzicht, hun eigen belangen waarschijnlijk beter begrijpen dan overheidsbureaucraten.
Ten derde is de liberale democratie gegrondvest op de anti-utopische vooronderstelling dat de neiging tot machtsmisbruik tamelijk gelijk verdeeld is onder de mensen. Dit doet niets af aan het geloof in de grondrechten die alle mensen delen, noch aan de noodzaak van een fatsoenlijk karakter van burgers en ambtsdragers. Vanuit het perspectief van de liberale democratie is iedereen even vrij. Ieder van hen is een mengeling van wensen en behoeften, begeerten en verlangens, angsten en hoop, die vaak een vertekend oordeel geven en de rede tenietdoen. En ieder van hen is in staat om ten minste een basismengsel van de deugden van de vrijheid te verwerven. Vanwege haar inzicht in de veelvoudige dimensies van de menselijke natuur hecht de liberale democratie veel belang aan het ontwerpen van politieke instellingen. Het doel is de vrijheid te waarborgen van zowel de hartstochten en vooroordelen van het volk als die van zijn gekozen vertegenwoordigers. Een goed institutioneel ontwerp doet dit door de hartstochten en vooroordelen tegen elkaar uit te spelen en tegelijkertijd stimulansen te bieden voor de uitoefening van rede, overleg en oordeel.
Waarom worden deze basisbegrippen over marxisme en liberale democratie vandaag de dag zo slecht begrepen?
In De weg naar het lijfeigenschap suggereert Hayek dat een cruciale stap in de institutionalisering van de centrale planning die essentieel is voor het socialisme, een gezamenlijke aanval is op de vrijheid van denken en discussie. Om de steun voor het enige echte door de staat goedgekeurde economische plan te consolideren, is het noodzakelijk ervoor te zorgen dat er onder de burgers een uniforme opvatting heerst: “De meest effectieve manier om iedereen in dienst te stellen van het enkele systeem van doelen waarop het sociale plan is gericht, is om iedereen in die doelen te laten geloven.” Dit vereist onder andere dat de universiteiten – en uiteindelijk het gehele onderwijssysteem – het traditionele doel van het liberale onderwijs opgeven, namelijk het overdragen van kennis, het cultiveren van onafhankelijk denken en het aanmoedigen van het belangeloos nastreven van de waarheid. In plaats daarvan moeten instellingen van hoger onderwijs worden ingelijfd voor de zaak. Dat houdt in, dat hogescholen en universiteiten worden omgevormd tot reusachtige propagandamachines voor het overbrengen en bevestigen van de officieel goedgekeurde opvattingen.
De toestand van het hoger onderwijs in Amerika doet vermoeden, dat die transformatie al ver gevorderd is. Het komt steeds minder vaak voor dat hogescholen en universiteiten studenten onderwijzen in de principes van individuele vrijheid, beperkte overheid en vrije markten, samen met de belangrijkste kritieken daarop, waardoor zowel kennis wordt overgedragen aan studenten als hun vermogen om zelf na te denken wordt bevorderd. In plaats daarvan voeden onze instellingen voor hoger onderwijs vaak een hoogmoedig en slecht geïnformeerd enthousiasme voor het socialisme en een onwetende minachting voor politieke en economische vrijheid.
Hiermee bouwt het hoger onderwijs vandaag de dag voort op dogma’s die in toenemende mate in eerdere stadia worden aangeleerd. Neem bijvoorbeeld Californië, de dichtstbevolkte staat van Amerika en, als het een soevereine natie zou zijn, de op vier na grootste economie ter wereld. Eerder dit jaar heeft het Departement van Onderwijs van deze staat een ontwerp voor een “Modelleerplan Etnische Studies” vrijgegeven, dat is opgesteld door leraren, geleerden en administrateurs. Doorspekt met sociaal-wetenschappelijk jargon en gewijd aan een zeer partijdige agenda voor sociale rechtvaardigheid, noemt het modelleerplan kapitalisme een “vorm van macht en onderdrukking” en brengt het in verband met zonden als “patriarchaat”, “racisme” en “ableisme”. De modieuze terminologie bouwt voort op al lang bestaande beschuldigingen tegen het vrije-marktsysteem: Kapitalisme beloont hebzucht en egoïsme, verdeelt mensen in onderdrukte en onderdrukkende klassen, bevordert geatomiseerde individuen, holt gemeenschappen uit, en produceert massale en obscene vormen van ongelijkheid. Blijkbaar zagen de Californische deskundigen het nut niet in van het opnemen in het leerplan van de andere kant van het argument.
Om te kunnen blijven genieten van de zegeningen van politieke en economische vrijheid, zal het van cruciaal belang zijn om de praktijk van liberaal onderwijs te herstellen.
Peter Berkowitz is de Tad en Dianne Taube senior fellow aan het Hoover Institution, Stanford University. Zijn geschriften zijn te vinden op PeterBerkowitz.com en hij kan worden gevolgd op Twitter @BerkowitzPeter. Hij is ook directeur van de staf beleidsplanning van het ministerie van Buitenlandse Zaken en lid van de commissie onvervreemdbare rechten van het ministerie. De geuite standpunten zijn de zijne en weerspiegelen niet noodzakelijk die van de regering van de Verenigde Staten.