Bij verkoling worden stoffen geproduceerd die schadelijk kunnen blijken en er moeten eenvoudige voorzorgsmaatregelen worden genomen om de risico’s te beperken.
Het door verkoling geproduceerde gas heeft een hoog gehalte aan koolmonoxide, dat giftig is wanneer het wordt ingeademd. Daarom moet bij het werken rond de oven of de put tijdens de werking en wanneer de oven wordt geopend om te worden gelost, worden gezorgd voor een goede ventilatie, zodat het koolmonoxide, dat ook bij het lossen ontstaat door spontane ontbranding van de hete brandstof, kan worden verspreid.
De bij het carboniseren geproduceerde teer en rook zijn weliswaar niet direct giftig, maar kunnen op lange termijn schadelijke gevolgen hebben voor het ademhalingsstelsel. Woongebieden moeten, waar mogelijk, zo worden gesitueerd dat de overheersende winden de rook van het verkolen van de woongebieden wegvoeren en batterijen ovens moeten niet in de nabijheid van woongebieden worden geplaatst.
Houtteer en pyrolignezuur kunnen irriterend zijn voor de huid en er moet voor worden gezorgd dat langdurig huidcontact wordt vermeden door beschermende kleding te verstrekken en werkprocedures vast te stellen die de blootstelling tot een minimum beperken.
De teer en pyroligneuze vloeistoffen kunnen ook beken ernstig verontreinigen en de drinkwatervoorziening voor mens en dier aantasten. Ook vissen kunnen schade ondervinden. Vloeibare effluenten en afvalwater van middelgrote en grote houtskoolbedrijven moeten worden opgevangen in grote bezinkingsvijvers en moeten kunnen verdampen, zodat dit water niet in het plaatselijke afwateringssysteem terechtkomt en de beken verontreinigt. Ovens en kuilen, in tegenstelling tot retorten en andere geavanceerde systemen, produceren gewoonlijk geen vloeibaar afvalwater – de bijproducten worden meestal in de vorm van dampen in de lucht verspreid. Voorzorgsmaatregelen tegen luchtverontreiniging van het milieu zijn in dit geval van groter belang.