Vrijheid door aalmoezen geven

Christenen over de hele wereld beleven de vastentijd door de nadruk te leggen op bidden, vasten en aalmoezen geven. Vaak interpreteren we dergelijke praktijken als exclusief joods-christelijk, en inderdaad zijn ze gemeenschappelijk voor de Abrahamitische godsdiensten. Maar ook het boeddhisme en andere oosterse religieuze tradities roepen gelovigen op tot dāna (aalmoezen geven of liefdadigheid). Dāna wordt wel het fundamentele en belangrijkste principe van de spirituele reis van de boeddhist genoemd, dat leidt tot grotere innerlijke vrijheid en uiteindelijk tot nirvana – de verhoopte bevrijding uit de kringloop van wedergeboorte.

In het boeddhisme worden aalmoezen vaak aangeboden aan boeddhistische monniken, gewoonlijk in de vorm van voedsel. In ruil daarvoor geeft de monnik een zegening. De uitwisseling van aalmoezen en gebeden brengt een spirituele band tot stand. Zoals de Boeddha zelf zei, moeten de aalmoezengever en de monnik in “wederzijdse afhankelijkheid” verkeren. De aalmoezengevers voorzien de monniken van de “benodigdheden” van het leven, en de monniken in ruil daarvoor “onderwijzen hen de bewonderenswaardige Dhamma” (het juiste levenspad) (Itivuttaka, §107).

Terwijl het geven van aalmoezen de gevers en ontvangers in een vorm van wederzijdse afhankelijkheid plaatst, heeft de liefdadige daad invloed op de geest van de gever, en helpt deze om geestelijk te zuiveren en te transformeren. Dāna biedt volgens het boeddhistische inzicht vrijheid, een gezonde onthechting van de wereld, en helpt de persoon te leven in het belang van anderen, terwijl het tegendeel ervan, egoïsme, pijn en lijden veroorzaakt door zelfabsorptie.

In de christelijke traditie zijn de oproepen van Jezus om aalmoezen te geven talrijk. In Matteüs 25 wordt het heil van de christen gekoppeld aan het liefhebben van de meest behoeftigen, waarbij naastenliefde wordt gezien als een antwoord op Christus zelf:

Kom, jullie die gezegend zijn door mijn Vader. Erft het koninkrijk dat u bereid is vanaf de grondlegging van de wereld. Want ik had honger en gij hebt mij te eten gegeven, ik had dorst en gij hebt mij te drinken gegeven, ik was een vreemdeling en gij hebt mij ontvangen, naakt en gij hebt mij gekleed, ziek en gij hebt mij verzorgd, in de gevangenis en gij hebt mij bezocht. (v. 34-36)

De oproep tot naastenliefde – van het woord caritas, dat “liefde” betekent – blijft een van de belangrijkste kenmerken van het christendom, dat zowel individuele als gemeenschappelijke inspanningen stimuleert.

Voor zowel de christen als de boeddhist wordt het geven van aalmoezen positief beschouwd als een praktijk van geestelijke verdienste. Voor de christen is liefdadigheid een antwoord op Gods oproep en wordt verlevendigd door zijn genade. Evenzo ziet de boeddhist aalmoezen geven als een vorm van opofferende liefdadigheid die verdienstelijk is – misschien zelfs heilbrengend in boeddhistische zin – door het opbouwen van geestelijke rijkdom tot in de eeuwigheid. Volgens een voor boeddhisten heilige tekst omvatten de vruchten van het geven de genegenheid en achting van anderen, zelfvertrouwen en een goede reputatie, en na de dood “verschijnt de ziel opnieuw in een goede bestemming, de hemelse wereld” (Anguttara Nikaya 5, 34). Boeddhisten geloven dat de beoefening van dāna kan bijdragen tot het doorbreken van de kringloop der wedergeboorten en kan leiden tot het bereiken van het nirvana. Hoewel het hiernamaals voor de christen anders is dan voor de boeddhist, vertoont het pad naar spirituele vrijheid, culminerend in het hiernamaals, enige overeenkomst.

Christendom en boeddhisme leggen beide de nadruk op gedifferentieerd aalmoezen geven – dat wil zeggen dat aalmoezen verdeeld moeten worden naargelang situatie en behoefte. De notie van de “heilige armen” in het christendom, gebaseerd op het getuigenis van de apostelen, ziet weduwen en wezen als bijzonder verdienstelijk voor aalmoezen. In recentere tijden hebben katholieken dit de voorkeursoptie voor de armen genoemd, een antwoord op diegenen in de samenleving die het meest behoefte hebben aan liefdadigheid.

Maar liefdadigheid en dāna gaan over meer dan wat wordt ontvangen door degene die in nood verkeert; zij erkennen dat er ontvangen is in het geven. Voor de christen is naastenliefde de weg naar ware vrijheid. Door zich los te maken van deze wereld kan men zich richten op hogere dingen en uiteindelijk, door het geloof en Jezus’ triomf over zonde en dood, de toekomstige wereld ervaren: de hemel.

Het boeddhistische idee van dāna kan ons christenen herinneren aan een van de grondbeginselen van ons geloof, waarvan Christus getuigd heeft en dat door de eerste christenen en gelovige mensen van vandaag in praktijk werd gebracht: Wat wij hier aan aalmoezen geven, zal worden terugbetaald. Zoals het evangelie ons zegt:

Verkoopt uw bezittingen en geeft aalmoezen. Zorg voor geldbuidels voor uzelf die niet verslijten, een onuitputtelijke schat in de hemel waar geen dief bij kan en die geen mot vernietigt. (Lucas 12:33)

Voor christenen en boeddhisten wordt door liefdadigheid vrijheid gevonden, bevrijding van gehechtheid aan zichzelf en de dingen van deze wereld, en een openheid voor het leven dat komen gaat.

Plaats een reactie