Waarom wordt aidios, aionios, en aion vertaald als eeuwig in Plato's Timaeus?

Plato’s Timaeus….

Toen de vader-schepper het schepsel zag dat hij gemaakt had, bewegend en levend, het geschapen beeld van de eeuwige (aidos: onwaarneembare) goden, verheugde hij zich, en in zijn vreugde besloot hij de kopie nog meer op het origineel te laten lijken; en omdat dit eeuwig was (aidios: onwaarneembaar), streefde hij ernaar het universum eeuwig (aionios: eeuwigdurend/behoudend tot eeuwen) te maken, voor zover dat mogelijk was. Nu was de natuur van het ideale wezen eeuwig (aionios: eeuwigdurend/behorend tot in de eeuwen), maar het was onmogelijk dit kenmerk in zijn volheid aan een schepsel toe te kennen. Daarom besloot hij een bewegend beeld van de eeuwigheid (aion: de eeuwen) te hebben, en toen hij de hemel in orde bracht, maakte hij dit beeld eeuwig (aion: eeuwen), maar bewegend naar aantal, terwijl de eeuwigheid (aionios: betrekking hebbend op de eeuwen/de eeuwen als geheel) zelf in eenheid rust; en dit beeld noemen we tijd. Want er waren geen dagen en nachten en maanden en jaren voordat de hemel geschapen werd, maar toen hij de hemel construeerde, schiep hij ook hen. Het zijn allemaal delen van de tijd, en het verleden en de toekomst zijn geschapen soorten van tijd, die wij onbewust maar ten onrechte overdragen op de eeuwige (aidios: onwaarneembare) essentie; want wij zeggen dat hij “was”, hij “is”, hij “zal zijn”, maar de waarheid is dat alleen “is” juist aan hem wordt toegeschreven, en dat “was” en “zal zijn” alleen moeten worden gesproken van worden in de tijd, want het zijn bewegingen, maar dat wat onbeweeglijk hetzelfde is, kan niet ouder of jonger worden door de tijd, noch is het ooit ouder of jonger geworden, of zal het hierna worden, noch is het überhaupt onderhevig aan een van die toestanden die bewegende en zintuiglijke dingen beïnvloeden en waarvan generatie de oorzaak is. Dit zijn de vormen van de tijd, die de eeuwigheid nabootst (aion: de eeuwen) en draait volgens een wet van het getal. Bovendien, als we zeggen dat wat geworden is, geworden is en wat wordt, wordt, en dat wat zal worden, op het punt staat te worden en dat het niet-bestaande niet-bestaand is, dan zijn dat allemaal onnauwkeurige uitdrukkingsvormen. Maar misschien kan dit hele onderwerp beter bij een andere gelegenheid worden besproken.”

https://books.google.com/books?id=i…father zag wat hij had geschapen bewegen&f=valse

http://www.ellopos.net/elpenor/greek-texts/ancient-greece/plato-time.asp

Volgens de theologen gebruikte Plato aidios, aionios, en aion om allemaal eeuwig te betekenen. Ik geloof dat wat Plato eigenlijk zegt zichzelf al tegenspreekt (wat Timaeus in zijn dialoog ook toegeeft), maar ik moet hem toch op zijn minst een beetje krediet geven. Als al deze woorden eeuwig betekenen, is dit onbegrijpelijk en het domste wat Plato ooit heeft geschreven.

Plato zegt dat de schepper aidios is (wat onwaarneembaar betekent, maar waarschijnlijk het woord is dat Plato het dichtst kon gebruiken om eeuwig te betekenen), en hij wilde een beeld maken van de onwaarneembare goden. De tijd begon toen de schepper de hemelen schiep, dus hij was blij toen hij zijn schepping zag bewegen, omdat hij zelf niet in staat was te bewegen. Het ideale schepsel was aionios (eeuwigdurend/behoudend tot in de eeuwen), maar dit was onmogelijk. Dus maakte de schepper een beeld van de eeuwen. De eeuwen bewegen naar aantal, maar aionios (behorend tot de eeuwen/de eeuwen als geheel) rusten in eenheid (zij zijn vast en bepaald).

Hij zegt dan dat aionios en de aionen delen van de tijd zijn, maar wij schrijven deze woorden onbewust en ten onrechte toe aan de aidios (onwaarneembare) schepper. Wij zeggen dingen als “hij was” of “hij zal zijn”, maar het juiste attribuut zou moeten zijn “hij is”, omdat “was” en “zal zijn” alleen kunnen worden toegeschreven aan dat wat beweegt. Plato zegt letterlijk dat aionios en aion geen aidios betekenen, omdat ze deel uitmaken van tijd en beweging!

Als dit niet de juiste interpretatie is, en Plato voor elke aion, aionios en aidios het eeuwige bedoelde, dan zegt hij dat we het “eeuwige dat beweegt en deel uitmaakt van de tijd” ten onrechte verwisselen met het “eeuwige dat onbeweeglijk is en buiten de tijd bestaat”.

Hij zou ook zeggen dat de schepper, die eeuwig is, geprobeerd heeft zijn schepping eeuwig te maken, “maar dit is onmogelijk”. Dus maakte de schepper een beeld van de eeuwigheid, en toen hij alles in orde bracht, maakte hij het beeld eeuwig. Hoe? Plato zei net dat dit zelfs voor de schepper onmogelijk was om te doen.

Ik stelde een soortgelijke vraag bij Biblical Hermeneutics en er werd voorgesteld dat ik hem hier zou stellen. Dus ik heb een paar vragen:

Als Plato aion, aionios, en aidios allemaal opvatte als eeuwig, hoe kan dit dan geen tegenspraak zijn?

Als hij aion, aionios, en aidios niet opvatte als eeuwig, hoe kan het woord “wanneer” dan worden toegepast op de onbeweeglijke schepper, en hoe kan deze onbeweeglijke/onveranderlijke schepper in een toestand zijn waarin hij niet verlangt om te scheppen, en dan veranderen om een verlangen te hebben om te scheppen?

Dank u.

Plaats een reactie