Commonwealth v. Hunt

Commonwealth v. Hunt, (1842), Amerikaanse rechtszaak waarin het Hooggerechtshof van Massachusetts oordeelde dat de gemeenrechtelijke doctrine van criminele samenzwering niet van toepassing was op vakbonden. Tot dan toe waren pogingen van arbeiders om gesloten winkels op te richten onderworpen aan vervolging. Opperrechter Lemuel Shaw stelde echter dat vakbonden legaal waren en dat zij het recht hadden om te staken of andere vreedzame dwangmaatregelen te nemen om de lonen te verhogen en werknemers zonder vakbond te weren.

Shaw, Lemuel
Shaw, Lemuel

Lemuel Shaw.

De zaak kwam voort uit een eis van de Boston Journeymen Bootmakers’ Society aan een werkgever om een van zijn leden te ontslaan die zich niet aan de regels van de vereniging had gehouden. De werkgever, die een staking vreesde, gaf hieraan gehoor, maar de ontslagen werknemer diende een klacht in bij de officier van justitie, die vervolgens een aanklacht indiende tegen de vereniging wegens samenzwering. De Boston Municipal Court verklaarde de bond schuldig.

Justice Shaw, die de zaak in hoger beroep behandelde, veranderde de traditionele criteria voor samenzwering door te stellen dat de loutere handeling van het zich verenigen voor een of ander doel niet onwettig was. Alleen die combinaties die bedoeld waren “om een crimineel of onwettig doel te bereiken, of om een doel te bereiken, dat op zichzelf niet crimineel of onwettig is, met behulp van criminele of onwettige middelen” konden vervolgd worden. Met deze beslissing legaliseerde Shaw in feite de Amerikaanse vakbeweging.

Plaats een reactie