Mijn favoriete album: David Bowie’s Diamond Dogs

Diamond Dogs, het achtste studioalbum van David Bowie dat in 1974 uitkwam, was het eerste album van Bowie dat ik hoorde. Ik was net 13 geworden.

Het album vertegenwoordigt Bowie’s poging om zijn eigen post-apocalyptische soundscape te creëren nadat de nalatenschap van George Orwell hem de rechten op 1984 voor een tv-musical had geweigerd. Toch verwijst Bowie naar Orwell in nummers als Big Brother, We Are the Dead en, natuurlijk, 1984:

They’ll split your pretty cranium, and fill it full of air, and tell you that you’re 80, but brother, you won’t care, you’ll be shooting up on anything, tomorrow’s never there.

Maar ondanks de dystopische thema’s is er toch iets heerlijk hoopvols aan Diamond Dogs. Het album volgde op Aladdin Sane (1973) en Ziggy Stardust (1972), waarmee Bowie een ster was geworden, en kwam ons bevrijden van de leegte, de troosteloosheid, de heteronormatieve ketenen van het Engelse leven in de voorsteden. Net als deze albums, maar dan meer, richtte Diamond Dogs zich op die buitenwereldse kwaliteit die Bowie zowel leek te belichamen als zo subliem tot uitdrukking te brengen.

Zoals typisch was voor Bowie, werd geluid voorafgegaan door visie. In Diamond Dogs is de buitenaardse messias die Ziggy was verdwenen en zien we Bowie als half mens, half hond. Misschien meer bovennatuurlijk dan bovennatuurlijk (hoewel in vroegere Europese tijden de hond symbool stond voor de duivel), het beeld is pakkend. Maar, in Bowie’s handen, op de een of andere manier dringend, noodzakelijk. Door het beeld lijkt hij hybriditeit en verschil te omarmen, en verder te gaan dan onze beperkte opvatting van wat het betekent om mens te zijn.

En hoe hij er van genoot! Hij deed ambiguïteit met zo’n zekerheid en stijl dat het niet langer adequaat leek om “normaal” te zijn, wat ik prima en prima vond. Bowie maakte ruimte voor ons freaks en dat was zowel overweldigend als verrukkelijk.

Als jonge transpersoon, lang voordat “trans” echt cultureel gangbaar was, dat wil zeggen voordat ik mezelf een naam kon geven, veranderde het luisteren naar Diamond Dogs alles. Net als Bowie, had ik “een deur gevonden die me eruit liet” (When You Rock ‘n’ Roll With Me). Eerst was ik semantisch geschokt (“something kind of hit me today” – We Are the Dead), daarna ontdaan. Het was tegelijkertijd: herkenning, verbinding en hoop, dat moment waarop we iets meer, iets anders, iets rijkers aanvoelen.

Muzikaal gezien creëert het album een spanning tussen donker en licht, sinister, maar verleidelijk. Ergens tussen glam rock (of in Bowie’s geval art rock), soul/funk en de binnenkort opkomende punk, is Diamond Dogs een overgangsalbum. Bowie was altijd in beweging.

Het is geen album voor puristen of genre-junkies, maar dat was ook nooit Bowie’s shtick. Diamond Dogs is eerder een assemblage van stijlen, een montage. Het is symfonie en kakofonie. Het opent met gesproken woord begeleid door synths (Future Legend), brengt een hommage aan de Stones (Diamond Dogs), en sluit af met het hypnotiserende Chant of the Ever Circling Skeletal Family. Tussendoor gaan we van Frank Sinatra-achtige crooning naar de Duitse componist Karlheinz Stockhausen. Als je naar Diamond Dogs luistert, is het niet alleen je moeder die in een wervelwind zit.

Het beste deel van Diamond Dogs, en misschien wel het grootste stuk muziek dat Bowie ooit produceerde, is de negen minuten durende triptiek die in het midden van kant één ligt: Sweet Thing, Candidate, Sweet Thing (Reprise). Deze nummers zijn zeer emotioneel. Ze handelen in kwetsbaarheid en verlangen, maar ze vervoeren en verrukken ook. Dit is Bowie op zijn best, begeleid door Mike Garson’s sublieme piano. “If you want it, boys, get it here, thing.”

Diamond Dogs creëert een gevoel van duizeling, een uit de hand gelopen toestand waardoor we toegang krijgen tot iets heiligs. Vocaal gaat Bowie van een diep register naar een stijgende falsetto.

Het album is tekstueel ondoorzichtig. In het verleden baseerde Bowie zich op zijn eigen dromen, een praktijk die zowel instinctief was (denk Hunky Dory 1971) als versterkt door zijn vertrouwdheid met de geschriften van psychoanalyticus Carl Jung (zie Memory, Dreams, Reflections 1965). Diamond Dogs markeerde een verschuiving in Bowie’s benadering van het schrijven. Van nu af aan zou hij de cut-up techniek (waarbij een eerdere tekst wordt herschikt) toepassen, populair gemaakt door William Burroughs.

Bowie is de smaakvolle dief en de bestudeerde bedrieger, die lacht om de overmoed van de hippies en de progrockers, om hun illusies van “authenticiteit”. Toch, terwijl hij oppervlakte boven diepte verkiest, vangt hij een diepere belichaamde waarheid, een die we riff na riff voelen. Het voelt gewoon zo goed. De fragmentatie van zijn muziek en zijn teksten zijn ons. Ze wijzen zowel op de veelheid van wie we zijn als op wie we zouden kunnen worden. Ze roepen ons op om verder te gaan dan onszelf, onze ontvangen identiteiten. Dit is vooral zo in relatie tot gender en seksualiteit, thema’s die op het album veelvuldig voorkomen.

Voor mij was Diamond Dogs een spiegelervaring. Als ik er vandaag naar luister, “ben ik weer in tranen” (When You Rock ‘n’ Roll With Me).

Plaats een reactie